Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB7325

Datum uitspraak2007-11-07
Datum gepubliceerd2007-11-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200703036/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 30 maart 2004 heeft het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (hierna: het dagelijks bestuur) de aan appellant verleende onderbemalingsontheffing 25.05.87.08 van 25 mei 1987 ingetrokken.


Uitspraak

200703036/1. Datum uitspraak: 7 november 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/4694 van de rechtbank Amsterdam van 19 maart 2007 in het geding tussen: appellant en het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht. 1.    Procesverloop Bij besluit van 30 maart 2004 heeft het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (hierna: het dagelijks bestuur) de aan appellant verleende onderbemalingsontheffing 25.05.87.08 van 25 mei 1987 ingetrokken. Bij besluit van 7 september 2005 heeft het dagelijks bestuur het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 19 maart 2007, verzonden op 20 maart 2007, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 27 april 2007, bij de Raad van State ingekomen op 1 mei 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 29 mei 2007. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 29 augustus 2007 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 oktober 2007, waar appellant, in persoon en bijgestaan door mr. O.W. Wagenaar, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door drs. J.B. Michels en ing. A.J. Ellen, beiden werkzaam bij Waternet, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Appellant is tot en met 29 mei 2007 in de gelegenheid gesteld de gronden van het hoger beroep in te dienen. Deze zijn op 30 mei 2007 bij de Raad van State binnengekomen.    Nu uit de op de enveloppe door TNT Post aangebrachte barcode blijkt dat de gronden van het hoger beroep aan TNT Post ter bezorging zijn aangeboden en deze daags na afloop van de termijn bij de Raad van State zijn binnengekomen, wordt aangenomen dat de gronden van het hoger beroep uiterlijk op de laatste dag van de termijn ter post zijn bezorgd, als bedoeld in artikel 6:9, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) en derhalve tijdig zijn ingediend. 2.2.    Ingevolge artikel 30, eerste lid, van de Wet op de waterhuishouding (hierna: de wet) kan de kwantiteitsbeheerder uit eigen beweging of op schriftelijk verzoek van een belanghebbende een vergunning wijzigen, dan wel geheel of gedeeltelijk intrekken.    Ingevolge artikel 30, derde lid, aanhef en onder e, van de wet, voor zover thans van belang, kan een vergunning slechts geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken indien blijkt van feiten of omstandigheden waardoor, in verband met het belang van de waterhuishouding, de lozing, onttrekking, afvoer of aanvoer in het geheel onderscheidenlijk voor een gedeelte niet langer toelaatbaar wordt geacht. 2.3.    Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Verordening waterhuishouding Amstel, Gooi en Vecht 2002 (hierna: de verordening) stelt het algemeen bestuur voor de oppervlaktewateren onder zijn beheer peilbesluiten vast als bedoeld in artikel 16 van de wet.    Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de verordening is het verboden zonder ontheffing van het dagelijks bestuur de waterstand te brengen of te houden op een ander peil dan is vastgesteld in het peilbesluit.    Ingevolge artikel 16, vierde lid, van de verordening is, voor zover thans van belang, artikel 30 van de wet van overeenkomstige toepassing.    Ingevolge artikel 16, zesde lid, van de verordening beziet het dagelijks bestuur regelmatig en in elk geval bij de herziening van het desbetreffende peilbesluit of de ontheffing en de daaraan verbonden voorschriften moeten worden gewijzigd of ingetrokken.    Ingevolge artikel 24, tweede lid, van de verordening wordt een vergunning voor het afwijken van een in een peilbesluit genoemd peil, die voor de inwerkingtreding van deze verordening is verleend op grond van de Verordening Waterhuishouding Amstel en Vecht, voor de toepassing van deze verordening aangemerkt als een ontheffing verleend op grond van deze verordening. Artikel 16 is van overeenkomstige toepassing. 2.4.    In de Beleidsnota Richtlijnen Peilbeheer, vastgesteld door het algemeen bestuur op 28 augustus 2003, (hierna: de Richtlijnen), is het door het hoogheemraadschap gevoerde beleid neergelegd. Volgens deze Richtlijnen dient te worden gestreefd naar een robuust en veerkrachtig watersysteem waarbij een beheersbare waterhuishoudkundige situatie wordt gecreëerd binnen de peilgebieden. Daartoe dienen zo groot mogelijk aaneengesloten gebieden met hetzelfde peil te worden gecreëerd dat zodanig is vastgesteld dat bestaande onderbemalingen kunnen worden opgeheven. Op deze wijze wordt een minder kwetsbaar watersysteem tot stand gebracht en wordt versnippering van waterpeilen tegengegaan. 2.5.    Ter uitvoering van de Richtlijnen voert het dagelijks bestuur in het belang van het voorkomen van versnippering van peilhoogtes, het tegengaan van (ongelijke) maaivelddaling en de zorg voor een robuust watersysteem het beleid om tot intrekking van ontheffingen voor onderbemaling over te gaan tenzij sprake is van een gemiddelde drooglegging van de betreffende percelen van 0.35 meter of minder omdat volgens onderzoek van het Landbouw Economisch Instituut bij een gemiddelde drooglegging van 0.35 meter of minder geen rendabele landbouw meer mogelijk is. 2.6.    Bij besluit van 8 mei 2003, door gedeputeerde staten van Zuid-Holland goedgekeurd bij besluit van 12 september 2003 en inmiddels onherroepelijk geworden, heeft het algemeen bestuur een nieuw peilbesluit voor polder De Rondehoep vastgesteld. Daarbij is voor het peilvak waarin de onderhavige lager gelegen gronden van appellant zijn gelegen, in afwijking van de in het provinciale Waterhuishoudingsplan provincie Noord-Holland, het Waterbeheersplan Amstel, Gooi en Vecht en de Richtlijnen bepaalde maximale gemiddelde drooglegging van 0.60 meter, een maximale gemiddelde drooglegging toegestaan van 0.70 meter. Dit houdt in dat in dit peilvak een winterpeil wordt gehanteerd van -3.11 meter ten opzichte van Normaal Amsterdam Peil (hierna: N.A.P.) en een zomerpeil van -2.96 meter N.A.P. In het peilbesluit is overwogen dat bij de voorgestelde waterpeilen alle particuliere onderbemalingen kunnen worden opgeheven. 2.7.    Naar aanleiding van dit peilbesluit heeft het dagelijks bestuur overeenkomstig artikel 16, zesde lid, van de verordening besloten tot intrekking van de aan appellant op 25 mei 1987 verleende ontheffing, die erin voorzag dat appellant zomer en winter een onderbemaling voor zijn als agrarisch grasland in gebruik zijnde percelen mocht toepassen van -3.10 meter N.A.P. Daarbij heeft het dagelijks bestuur zich gebaseerd op de door het adviesbureau Grontmij in het kader van de vaststelling van het peilbesluit van 8 mei 2003 uitgevoerde maaiveldhoogtemetingen waarbij voor de percelen van appellant een gemiddelde drooglegging is berekend van 0.65 meter (winterpeil) en 0.50 meter (zomerpeil). 2.8.    Appellant komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat hij geen bijzondere omstandigheid aannemelijk heeft gemaakt die het dagelijks bestuur had moeten nopen af te wijken van het gevoerde beleid.    Volgens appellant blijkt uit de in zijn opdracht door Fugro Inparks B.V. (hierna: Fugro) uitgevoerde nauwkeurige maaiveldhoogtemetingen dat zijn percelen ongeveer 20% lager liggen dan door het dagelijks bestuur op basis van de door Grontmij uitgevoerde globale meting is aangenomen. Omdat de betreffende percelen een 'ronde' of 'bolle' ligging hebben verdwijnt volgens appellant 5 tot 10 meter van de perceelsranden onder de grens van 0.35 meter. Zonder onderbemaling zal 20 tot 30 % onrendabel worden. Volgens appellant heeft het dagelijks bestuur niet duidelijk kunnen maken waarom in zijn bijzondere situatie de ondermaling niet kan worden gehandhaafd. 2.9.    De Afdeling stelt voorop het beleid van het dagelijks bestuur inzake ontheffingen niet onredelijk te achten.    Het dagelijks bestuur heeft zich onder verwijzing naar de door Grontmij uitgevoerde meting op het standpunt kunnen stellen dat het nieuwe peilbesluit er niet toe leidt dat geen rendabele landbouw op de percelen van appellant meer mogelijk is. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de omstandigheid dat Fugro meer gedetailleerd heeft gemeten daaraan niet afdoet reeds omdat ook volgens deze metingen geen sprake is van een gemiddelde drooglegging van 0.35 meter, nu uit deze metingen een gemiddelde drooglegging van 0.538 meter (winterpeil) en 0.388 meter (zomerpeil) blijkt. 2.10.    Het dagelijks bestuur heeft dan ook in het belang van de waterhuishouding in redelijkheid kunnen besluiten tot intrekking van de ondermalingsontheffing. 2.11.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.12.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat. w.g. Van Buuren     w.g. Wilbers-Taselaar Voorzitter     ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2007 71.