
Jurisprudentie
BB7317
Datum uitspraak2007-11-07
Datum gepubliceerd2007-11-07
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200704184/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-11-07
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200704184/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij uitspraak van 23 mei 2007, in zaak no. 200605937/1, heeft de Afdeling het hoger beroep van [partij] tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 23 juni 2006, no. 05/1721 gegrond verklaard, heeft de Afdeling die uitspraak vernietigd, het bij de rechtbank ingediende beroep gegrond verklaard en het besluit van verzoeker van 15 september 2005, kenmerk VRB/JW, vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Uitspraak
200704184/1.
Datum uitspraak: 7 november 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn,
verzoeker,
om herziening (artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht) van de uitspraak van de Afdeling van 23 mei 2007, in zaak no. 200605937/1.
1. Procesverloop
Bij uitspraak van 23 mei 2007, in zaak no. 200605937/1, heeft de Afdeling het hoger beroep van [partij] tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 23 juni 2006, no. 05/1721 gegrond verklaard, heeft de Afdeling die uitspraak vernietigd, het bij de rechtbank ingediende beroep gegrond verklaard en het besluit van verzoeker van 15 september 2005, kenmerk VRB/JW, vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij brief van 14 juni 2007 heeft verzoeker de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 18 juli 2007 heeft [partij] van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 oktober 2007, waar verzoeker, vertegenwoordigd door J.M. van Wegen en G.L. ter Brugge, ambtenaren bij de gemeente Apeldoorn, is verschenen.
Voorts is als partij gehoord [partij], vertegenwoordigd door mr. drs. I.E. Nauta, advocaat te Arnhem.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.2. Verzoeker betoogt dat, anders dan waarvan de Afdeling in haar uitspraak van 23 mei 2007 is uitgegaan, er vóór het besluit van 15 april 2005 waarbij [partij] is aangeschreven zijn bouwwerkzaamheden onmiddellijk te stoppen onder oplegging van een last tot dwangsom, nimmer gewijzigde bouwtekeningen zijn ingeleverd. Nieuwe bouwtekeningen zijn pas ingeleverd bij de aanvraag om een bouwvergunning op 20 april 2007. Tevens is volgens verzoeker nimmer gesteld dat op het moment van indiening van de tekeningen vast stond dat een bouwvergunning zou worden verleend. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de Afdeling tot een ander oordeel zou zijn gekomen indien zij van de juiste feiten zou zijn uitgegaan. Hij verzoekt de uitspraak te herzien dan wel vervallen te verklaren.
2.3. Hetgeen verzoeker heeft aangevoerd kan niet tot herziening leiden. Het inleveren van gewijzigde bouwtekeningen is ter zitting van de Afdeling van 29 maart 2007 uitdrukkelijk aan de orde geweest. Zowel in bezwaar als in beroep en hoger beroep is van de zijde van [partij] betoogd dat er overleg gaande was met ambtenaren van de gemeente en dat er op de bouwplaats gewijzigde bouwtekeningen zijn overhandigd voordat het besluit van 15 april 2005 op 19 april 2005 was ontvangen. In de pleitnota die namens [partij] is uitgesproken staat onder meer vermeld: "Vanwege een fout in de tekeningen zijn op 15 april 2005 - op de bouwplaats - aan de betrokken ambtenaren van de gemeente aangepaste bouwtekeningen overhandigd. Ter plaatse is bovendien aan appellant medegedeeld dat er geen reden was een bouwstop op te leggen en de bouw dus mocht worden voortgezet." Nog daargelaten dat die passage toen niet is betwist, is van nieuwe feiten en omstandigheden zoals bedoeld in artikel 8:88, in het bijzonder het eerste lid onder b, van de Awb, daarom geen sprake. Bovendien strekt het bijzondere rechtsmiddel van herziening er niet toe het debat te heropenen naar aanleiding van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht.
2.4. De Afdeling ziet evenmin reden om tot vervallenverklaring van de uitspraak over te gaan. Vervallenverklaring is een buitenwettelijk middel dat slechts in zeer bijzondere gevallen wordt gehanteerd. Zodanig bijzonder geval doet zich hier niet voor. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat in de gehele procedure en blijkens het proces-verbaal van de zitting van 29 maart 2007 het standpunt dat er nieuwe bouwtekeningen zijn overgelegd voordat het besluit van 15 april 2005 op 19 april 2005 is ontvangen, niet door [partij] is teruggenomen en dat dit niet eerder door verzoeker is weersproken. De Afdeling is er in haar uitspraak van 23 mei 2007 verder niet van uitgegaan dat verlening van een bouwvergunning vaststond, maar dat verlening van een gewijzigde vergunning tot de mogelijkheden behoorde. Daarbij heeft de Afdeling nog daargelaten dat ten tijde van de beslissing op bezwaar van 15 september 2005, al vier maanden eerder, te weten op 27 mei 2005, een gewijzigde bouwvergunning was verleend.
Ook de procedure tot vervallenverklaring kan niet leiden tot een hernieuwde discussie over hoe de gang van zaken feitelijk is verlopen en is niet bedoeld om een discussie over de betrokken uitspraak te heropenen. De Afdeling heeft haar conclusie dan ook kunnen trekken op basis van toen bekende feiten.
2.5. Gelet op het voorgaande moet het verzoek om herziening op grond van artikel 8:88 van de Awb dan wel vervallenverklaring van de uitspraak van 23 mei 2007 worden afgewezen.
2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. wijst het verzoek af;
II. veroordeelt het college van burgemeesters en wethouders van Apeldoorn tot vergoeding van bij [partij] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdenvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Apeldoorn aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. bepaalt dat van de gemeente Apeldoorn een griffierecht van € 428,00 (zegge: vierhonderdenachtentwintig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Soede
Voorzitter ambtenaar van Staa
Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2007
270-567