Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB7304

Datum uitspraak2007-11-07
Datum gepubliceerd2007-11-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200704182/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 6 maart 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland (hierna: het college) het uitwerkingsplan "Uitwerkingsplan deellocatie Tuinpark" vastgesteld.


Uitspraak

200704182/1. Datum uitspraak: 7 november 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellanten], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 6 maart 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland (hierna: het college) het uitwerkingsplan "Uitwerkingsplan deellocatie Tuinpark" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 24 april 2007, kenmerk nr. PZH-2007-109991A beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan. Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 18 juni 2007, bij de Raad van State ingekomen op 18 juni 2007, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 juli 2007. Bij brieven van 21 september 2007 en 28 september 2007 heeft het college nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. Bij brief van 9 oktober 2007 heeft [partij] die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen een reactie ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 oktober 2007, waar appellanten in persoon en bijgestaan door mr. W.G. van Schie, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, verweerder, vertegenwoordigd door drs. K.P. Spannenburg, ambtenaar bij de provincie, en het college, vertegenwoordigd door mr. L.F.W. Snoep-Refwutu, ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Het uitwerkingsplan strekt tot uitwerking van de bestemming "Uit te werken gebied voor wonen (UW)" uit het bestemmingsplan "De Tuinen" en voorziet in de ontwikkeling van tien vrijstaande woningen. Verweerder heeft het uitwerkingsplan goedgekeurd omdat hij geen reden heeft gezien het uitwerkingsplan in strijd te achten met een goede ruimtelijke ordening of het recht. Appellanten hebben een woning gekocht tegenover het plangebied en richten zich in beroep tegen dit goedkeuringsbesluit. 2.2.    Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan moet worden uitgewerkt volgens bij het plan te geven regelen. Bij de beslissing over de goedkeuring van een uitwerkingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven uitwerkingsregelen is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) rust daarnaast op verweerder de taak te onderzoeken of het plan binnen de bij het bestemmingsplan gegeven regelen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. 2.3.    Appellanten voeren aan dat de te realiseren twee-onder-een-kap woningen te dicht op de erfgrens worden gerealiseerd. Gelet op de hoogte van de te realiseren woningen vrezen appellanten voor uitzichtverlies, verlies van privacy en verlies van zonlicht. 2.3.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat het plan voldoet aan de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan "De Tuinen". Voorts meent het college dat het uitwerkingsplan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Daartoe voert hij aan dat de afstand van de te realiseren woningen ten opzichte van de woning van appellanten niet dusdanig klein is dat er sprake is van een onevenredige beperking van het woongenot. Verweerder heeft ingestemd met het standpunt van het college met betrekking tot de ingebrachte zienswijze. 2.3.2.    Het gebied waarop het uitwerkingsplan betrekking heeft, heeft in het bestemmingsplan "De Tuinen" de bestemming "Uit te werken gebied voor wonen (UW)" gekregen. Ingevolge artikel 8, tweede lid, onder a, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, mogen woningen vrijstaand, halfvrijstaand of aaneen worden gebouwd. Blijkens de plankaart, in combinatie met artikel 13 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "De Tuinen" mag de maximale hoogte van de woningen 11 meter zijn. Op de plankaart van het uitwerkingsplan is wel de maximale goothoogte van de te realiseren woningen opgenomen, maar niet de maximale hoogte van de in het plan voorziene woningen. Nu het hierdoor in beginsel mogelijk is woningen te realiseren die hoger zijn dan de in het bestemmingsplan aangegeven maximale bouwhoogte, is het uitwerkingsplan in zoverre in strijd met het bestemmingsplan vastgesteld. De omstandigheid dat in de toelichting bij het uitwerkingsplan staat vermeld dat de bouwhoogte bijna 10 meter zal bedragen, maakt dit niet anders, aangezien aan de plantoelichting op zichzelf geen bindende betekenis toekomt. Ter zitting is gebleken dat door het college reeds op 26 juli 2007 een bouwvergunning is verleend voor de bouw van de woningen welke in het uitwerkingsplan mogelijk worden gemaakt. Tegen deze bouwvergunning zijn geen rechtsmiddelen aangewend, zodat deze bouwvergunning thans in rechte vast staat. Hoewel dit betekent dat met de bouw van de woningen ter plaatse kan worden gestart, volgt hieruit niet - in tegenstelling tot hetgeen de gemeenteraad ter zitting heeft gesteld - dat appellanten geen belang hebben bij een uitspraak in deze procedure. Door het uitwerkingsplan op dit punt goed te keuren hebben verweerders gehandeld in strijd met artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. 2.4.    Het beroep is derhalve gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Nu er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, ziet de Afdeling aanleiding om goedkeuring te onthouden aan het uitwerkingsplan. 2.5.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het beroep gegrond; II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 24 april 2007, kenmerk PZH-2007-10991 A; III.    onthoudt goedkeuring aan het uitwerkingsplan; IV.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit; V.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Zuid-Holland aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; VI.    gelast dat de provincie Zuid-Holland aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.F. Egmond, ambtenaar van Staat. w.g. Hoekstra     w.g. Egmond Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2007 426.