
Jurisprudentie
BB7266
Datum uitspraak2007-09-20
Datum gepubliceerd2007-11-07
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers239747 EJ VERZ 07-576
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Datum gepubliceerd2007-11-07
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers239747 EJ VERZ 07-576
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Indicatie
Herroepingverzoek door werknemer. Werknemer stelt dat door het oordeel van de Commies Gelijke Behandeling het bedrog van werkgeefster rechtens is komen vast te staan. Geen grond voor herroeping. Volgt niet-ontvankelijkheidverklaring.
Uitspraak
RECHTBANK ALKMAAR
Sector Kanton
Locatie Den Helder
Zaaknr/repnr.: 239747 EJ VERZ 07-576 RvK
Uitspraakdatum: 20 september 2007
Beschikking op verzoek tot herroeping (ex art. 382 juncto 390 Rv) in de zaak van:
[verzoeker], wonende te Den Helder,
verzoekende partij
verder ook te noemen: [werknemer]
gemachtigde: mr. J.G. Schmidt, advocaat te Schagen
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [werkgeefster], gevestigd te Amsterdam
en
[de maatschap van werkgeefster], gevestigd te Amsterdam, mede kantoorhoudend te Den Helder
verwerende partijen
verder ook te noemen: [werkgeefster] en [de maatschap van werkgeefster]
gemachtigde: mr. drs. F.C. Boel, advocaat te Hilversum
Het procesverloop
[werknemer] heeft op 16 mei 2007 een verzoekschrift ingediend, onder overlegging van producties, strekkende tot herroeping van de op 27 februari 2007 tussen partijen uitgesproken beschikking ex art. 7:685 BW.
Daar hebben [werkgeefster] en [de maatschap van werkgeefster] bij verweerschrift op gereageerd.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2007, alwaar zijn verschenen [werknemer], [werkgeefster] en [de maatschap van werkgeefster], vertegenwoordigd door [mevrouw G.], partijen werden bijgestaan door hun gemachtigden.
Beide gemachtigden hebben, mr. Schmidt aan de hand van pleitaantekeningen, hun standpunten nader toegelicht.
Ter zitting heeft [werknemer] het verzoek voor zover het betrekking heeft op [de maatschap werkgeefster] ingetrokken.
De inhoud van deze processtukken geldt als hier ingelast.
Na de behandeling is uitspraak bepaald.
De uitgangspunten
1. [werknemer], geboren [in] 1952 is vanaf 1 oktober 2001 krachtens arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij [de maatschap van werkgeefster]. In november 2006 heeft [werkgeefster] de activiteiten van [de maatschap van werkgeefster] overgenomen, zodat [werknemer] na dat moment in dienst was bij [werkgeefster], laatstelijk in de functie van zelfstandig assistent accountant.
2. [de maatschap van werkgeefster] heeft op 30 december 205 bij de kantonrechter te Den Helder een verzoekschrift ingediend strekkende tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [werknemer]. Bij beschikking van 23 maart 2006 is dit verzoek afgewezen.
3. Bij beschikking d.d. 27 februari 2007 van de kantonrechter Alkmaar is de arbeidsovereenkomst tussen [werknemer] en [werkgeefster] ontbonden per 15 maart 2007 onder toekenning van een vergoeding van € 30.000,- bruto ten laste van [werkgeefster] aan [werknemer]. Deze beschikking zal nader worden aangeduid als de ontbindingsbeschikking.
4. De Commissie Gelijke Behandeling, nader aan te duiden als CGB, sprak op 23 februari 2007 - naar aanleiding van een klacht van [werknemer] - als oordeel uit dat [werkgeefster]:
- jegens [werknemer] bij het voornemen tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst verboden onderscheid heeft gemaakt op grond van leeftijd;
- in strijd heeft gehandeld met de WGLB door de klacht dienaangaande niet zorgvuldig te behandelen;
- niet in strijd heeft gehandeld met het verbod van victimisatie.
Het geschil
5. [werknemer] verzoekt de ontbindingsbeschikking te herroepen. [werknemer] stelt dat [werkgeefster] in de procedure die leidde tot de ontbinding bedrog heeft gepleegd, hetgeen [werknemer] pas later is gebleken. Door het oordeel van de CGB staat volgens [werknemer] rechtens het bedrog van [werkgeefster] vast.
6. [werknemer] stelt als tweede grond voor zijn verzoek tot herroeping dat door opzettelijk toedoen van [werkgeefster] stukken van beslissende aard zijn achtergehouden, althans niet tijdig onder de aandacht van de kantonrechter gebracht. [werkgeefster] heeft namelijk expliciet bezwaar gemaakt tegen de spoedbehandeling van de klacht van [werknemer] door de CGB, met geen ander doel dan het voorkomen dat een eventueel nadelig oordeel van die commissie nog ingebracht zou kunnen worden in de ontbindingsprocedure.
7. [werkgeefster] heeft gemotiveerd verweer gevoerd, op welk verweer - voor zover van belang - bij de beoordeling van het geschil zal worden ingegaan.
De beoordeling
8. De kantonrechter stelt als eerste vast dat het verzoek jegens [de maatschap van werkgeefster] als ingetrokken kan worden beschouwd. Voor zover het verzoek is gericht tegen [werkgeefster] overweegt hij als volgt.
9. Ingevolge de artikelen 390 en 382 Rv kan de ontbindingsbeschikking worden herroepen indien, voor zover hier van belang, (i) het berust op bedrog door de wederpartij in het geding gepleegd dan wel (ii) [werknemer] na de beschikking stukken van beslissende aard in handen heeft gekregen die door toedoen van de wederpartij waren achtergehouden.
Ad (i): De begrippen "bedrog" en "in het geding gepleegd" dienen ruim te worden uitgelegd. Echter, dat [werkgeefster] in het geding dat heeft geleid tot de ontbindingsbeschikking bedrog heeft gepleegd, is niet gebleken. Weliswaar verschillen partijen van mening of de motieven van [werkgeefster] bij haar pogingen de arbeidsrelatie met [werknemer] te beëindigen voortkwamen uit leeftijds-discriminatie en heeft de CGB, kort gezegd, geoordeeld dat [werkgeefster] bij het voornemen tot beëindiging van de arbeidsrelatie dit verboden onderscheid heeft gemaakt, echter niet blijkt dat [werknemer] door toedoen van [werkgeefster] relevante informatie onthouden is. Weliswaar stelt [werknemer] dat inmiddels vast staat dat de plaats van [werknemer] bij [werkgeefster] is ingenomen door [mevrouw D.], echter over die informatie beschikte [werknemer] ook al voorafgaand aan de ontbindingsbeschikking (zie o.a. het verweerschrift in de onderhavige ontbindingsprocedure blz. 6). Dat door het oordeel van de CGB de feiten waarop de ontbindingsbeschikking is gebaseerd, anders moeten worden gewaardeerd, levert, wat daarvan ook zij, geen bedrog op.
Ad (ii) Volgens [werknemer] heeft zij door toedoen van [werkgeefster] de beslissing van de CGB pas ontvangen na de mondelinge behandeling d.d. 13 februari 2007 voorafgaand aan de ontbindingsbeschikking. Noch daargelaten of de beslissing van de CGB van beslissende aard is (hierover later meer) en dat die beslissing reeds in handen van [werknemer] was voor de datum van de ontbindingsbeschikking, niet is gebleken dat [werknemer] die beslissing door toedoen van [werkgeefster] pas na de mondelinge behandeling heeft ontvangen. Als [werknemer] op korte termijn een beslissing op zijn klachten had willen hebben, had het op zijn weg gelegen zijn klacht eerder bij de CGB in te dienen. Het verloop van de procedure is bovendien een zaak van de CGB. Verder heeft [werknemer] de kantonrechter verzocht de mondelinge behandeling uit te stellen in afwachting van een beslissing van de CGB en is het de kantonrechter geweest die dat uitstelverzoek heeft afgewezen.
10. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er geen gronden zijn de ontbindingsbeschikking te herroepen. [werknemer] dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn verzoek.
11. Ten overvloede voegt de kantonrechter daaraan het volgende toe. Bij de beoordeling van de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moest worden beëindigd en welke vergoeding daarbij billijk is, heeft de kantonrechter in zijn ontbindingsbeschikking rekening gehouden met het feit dat de vertrouwensbreuk tussen partijen te wijten is aan [werkgeefster] (r.o. 12 van de ontbindingsbeschikking). Vervolgens heeft de kantonrechter overwogen, kort gezegd, dat de opstelling van [werknemer] tegenover [werkgeefster] (zie r.o. 13 van de ontbindingsbeschikking) na de eerste ontbindingsprocedure zodanig is geweest dat niet aannemelijk is geworden dat [werkgeefster] de ontbinding van de arbeidsovereenkomst slechts wilde omdat [werknemer] te oud is. De door de CGB gegeven beslissing maakt dat niet anders en is daarmee ook niet in strijd. Dit leidt tot de conclusie dat, ook indien de ontbindingsbeschikking voor herroeping vatbaar zou zijn, dit [werknemer] niet had gebaat.
12. Als de in het ongelijk gestelde partij dient [werknemer] de proceskosten te dragen.
De beslissing
De kantonrechter:
Verklaart [werknemer] niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Veroordeelt [werknemer] in de kosten van het geding aan de zijde van [werkgeefster] gevallen en tot en met deze uitspraak vastgesteld op € 400,- aan salaris van de gemachtigde van [werkgeefster] [waarover [werknemer] geen BTW verschuldigd is].
Deze beschikking is gegeven door mr. J.H. Gisolf, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 20 september 2007 in het openbaar uitgesproken.