Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB7239

Datum uitspraak2007-10-26
Datum gepubliceerd2007-11-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/6392 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Schatting WAO.


Uitspraak

05/6392 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 21 september 2005, 03/812 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 26 oktober 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. J.J. van der Woude, advocaat te Zutphen, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2007. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Woude. Het Uwv is met bericht niet verschenen. II. OVERWEGINGEN Appellant is op 22 augustus 2001 uitgevallen met klachten in verband met een hartinfarct. Bij besluit van 7 augustus 2002 heeft het Uwv geweigerd aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, omdat appellant na afloop van de wachttijd op 21 augustus 2002 minder dan 15% arbeidsongeschikt is. Bij het thans bestreden besluit van 14 mei 2003 heeft het Uwv het tegen het besluit van 7 augustus 2002 door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellant op de datum in geding weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. De rechtbank heeft aanleiding gezien de cardioloog prof. dr. F.W.A. Verheugt in te schakelen als deskundige. In zijn rapport van 17 december 2004 heeft genoemde deskundige aangegeven dat er op de datum in geding een status na multipele hartinfarcten en een mede daardoor verminderde linker kamerfunctie en een geringe, inspanningsgebonden angina pectoris bestond. De deskundige kon zich verenigen met de door het Uwv voorgehouden functies die zonder enige wezenlijke lichamelijke arbeid gepaard gaan. De rechtbank was vervolgens van oordeel dat uit de overgelegde stukken niet kon worden afgeleid dat het Uwv de gezondheidstoestand van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen ten aanzien van zijn arbeidsvermogen onjuist heeft ingeschat. Appellant kan zich met de bestreden uitspraak niet verenigen omdat hij naar zijn mening meer beperkingen ondervindt dan door het Uwv is aangenomen en niet in staat is tot het vervullen van de aan hem voorgehouden functies. Naar zijn mening is het onderzoek van de door de rechtbank ingeschakelde deskundige niet volledig geweest, nu deze zich enkel heeft gericht op de hartklachten en buiten beschouwing heeft gelaten appellants overige beperkingen zoals het syndroom van Bürger, rugklachten, hyperventilatie en gehoorproblemen. Wat betreft het medisch aspect van de in geding zijnde beoordeling kent de Raad doorslaggevende betekenis toe aan het op verzoek van de rechtbank door cardioloog Verheugt uitgebrachte rapport. Uit dat rapport blijkt met zoveel woorden dat naar het oordeel van deze deskundige de hartproblematiek van appellant niet in de weg staat aan het verrichten van de werkzaamheden die zijn verbonden aan het merendeel van de bij de schatting gebruikte functies. Voorts bevat het rapport ook een toereikende grondslag om ervan uit te gaan dat volgens Verheugt ook de overige gezondheidsklachten van appellant geen wezenlijke belemmeringen opleveren bij het vervullen van bedoelde functies. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat de deskundige desgevraagd door de rechtbank expliciet heeft aangegeven onderzoek door een of meer specialisten niet wenselijk te achten. De Raad neemt voorts in aanmerking dat de verzekeringsarts G.P.J. de Kanter in zijn rapport van 27 maart 2003 alle overige klachten van appellant heeft benoemd en in zijn heroverweging heeft betrokken. De Raad is al met al van oordeel dat de beschikbare gegevens voldoende steun bieden aan de opvatting van het Uwv dat appellant op de datum in geding, gelet op het geheel van diens gezondheidsklachten en beperkingen in staat was het merendeel van hem door de arbeidsdeskundige voorgehouden functies te vervullen. De Raad voegt daaraan toe dat indien de functies inpakker en lederbewerker – die de deskundige als te belastend heeft aangemerkt – buiten aanmerking worden gelaten, het schattingsresultaat niet wijzigt. Het hoger beroep slaagt niet. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.R.H. van Roekel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2007. (get.) J.W. Schuttel. (get.) T.R.H. van Roekel. MR