Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB7227

Datum uitspraak2007-08-16
Datum gepubliceerd2007-11-06
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers87248 / KG ZA 07-191
Statusgepubliceerd


Indicatie

Executoriaal beslag op gereedschappen van autohandelaar.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK ZUTPHEN Sector Civiel – Afdeling Handel zaaknummer / rolnummer: 87248 / KG ZA 07-191 Vonnis in kort geding van 16 augustus 2007 in de zaak van [eiser], wonende te [plaats], eiser, procureur mr. P. Buikes, tegen [gedaagde], wonende te [plaats en gemeente], gedaagde, procureur mr. M.N.M. van der Zande. Partijen zullen hierna eiser en gedaagde genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding, - het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, - de pleitnota van eiser, - de schriftelijke wijziging van eis, waartegen geen bezwaar is gemaakt, - de pleitnota van gedaagde. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. Tussen partijen bestaat een familieverhouding. Gedaagde is de tante van eiser. Eiser drijft een autohandel. 2.2. Bij vonnis van 18 april 2007 van deze rechtbank is eiser – onder meer - veroordeeld aan gedaagde te voldoen een bedrag ter hoogte van EUR 52.669,37. 2.3. Eiser heeft tegen genoemd vonnis, dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, hoger beroep ingesteld. 2.4. Gedaagde heeft executoriaal beslag gelegd op de volgende goederen van eiser: - de woning met naastgelegen terrein, - de inboedel, - een auto van het merk Nissan Patrol met kenteken [kenteken], - een vrachtauto (dieplader) van het merk MAN met kenteken [kenteken], - een aanhangwagen van het merk Chateau met kenteken [kenteken], - een aanhangwagen van het merk Witteveen met kenteken [kenteken], - twee bankrekeningen. 2.5. Voornoemde auto (Nissan Patrol) en dieplader (MAN) zijn op verzoek van gedaagde in gerechtelijke bewaring gegeven aan Wielsma Internationale Autoservice B.V. te Apeldoorn. 2.6. Op 20 augustus 2007 zal de openbare verkoop van de auto en de vrachtauto plaatsvinden. 3. Het geschil 3.1. Eiser vordert – na eiswijziging - dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis: gedaagde zal veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis primair het (nog verder te leggen) executoriaal beslag ten titel van het vonnis van de rechtbank te Zutphen d.d. 18 april 2007, onder zaaknummer/rolnummer 78692 / HA ZA 06-647 op te heffen, dan wel te schorsen tot het Hof in hoger beroep eindvonnis heeft gewezen, subsidiair de gerechtelijke bewaring ter zake van de Nissan Patrol en de MAN LE 220 dieplader op te heffen, dan wel te schorsen tot het Gerechtshof in hoger beroep eindvonnis heeft gewezen. 3.2. Gedaagde voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 4. De beoordeling 4.1. Eiser heeft primair gevorderd dat gedaagde de gelegde executoriale beslagen dient op te heffen. De vordering wordt aldus verstaan, dat eiser vordert dat het beslag door de voorzieningenrechter wordt opgeheven. Zoals de Hoge Raad reeds op 18 oktober 1991 heeft uitgemaakt (NJ 1992/4), dient daaraan op praktische gronden de voorkeur te worden gegeven. De uitvoering van het vonnis kan anders, bijvoorbeeld indien de beslaglegger tot opheffing onwillig of niet in staat is, nodeloze complicaties ondervinden. 4.2. Voor opheffing van de gelegde executoriale beslagen heeft eiser aangevoerd dat gedaagde geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van haar bevoegdheid om in afwachting van de uitslag van het hoger beroep tot tenuitvoerlegging van het vonnis van 18 april 2007 over te gaan. Eiser heeft zich hierbij beroepen op de waarschijnlijkheid dat het vonnis in hoger beroep zal worden vernietigd omdat nieuwe, onpartijdige getuigen – die in de procedure bij de rechtbank niet zijn gehoord - bereid zijn een verklaring af te leggen. 4.3. Tijdens de procedure bij de rechtbank zijn verscheidene getuigen gehoord. De “nieuwe” getuigen die eiser in de procedure in hoger beroep wil laten horen waren toen al bekend, maar kennelijk tijdens de procedure bij de rechtbank van onvoldoende belang. De stelling van eiser dat door het horen van de nieuwe getuigen waarschijnlijk het vonnis in hoger beroep zal worden vernietigd, is onvoldoende aannemelijk voor opheffing van de gelegde beslagen. 4.4. Eiser vordert voorts schorsing van de gelegde executoriale beslagen. De voorzieningenrechter beschouwt deze vordering als een vordering tot schorsing van de executie van het vonnis van 18 april 2007. Ook deze vordering heeft eiser gebaseerd op het ontbreken van een redelijk belang van gedaagde bij het wachten op een uitspraak in het hoger beroep. 4.5. In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dit brengt met zich mee dat in een geschil als het onderhavige de voorzieningenrechter zich terughoudend dient op te stellen, aangezien voorkomen dient te worden dat deze voorzieningenrechter in kort geding de taak van de appelrechter overneemt. De voorzieningenrechter kan bij voorbeeld ingrijpen indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. 4.6. Eiser voert allereerst aan dat wanneer gedaagde, in afwachting van het hoger beroep, verder gaat met tenuitvoerlegging van het vonnis van 18 april 2007, voor de daarvan te verwachten schadevergoeding aan eiser een restitutierisico dreigt vanwege de hoge leeftijd van gedaagde. Het enkele feit dat gedaagde 87 jaar is, levert echter geen reden op om haar het recht van executie te ontzeggen. 4.7. Eiser heeft voorts gesteld dat gedaagde misbruik maakt van haar recht van executie door executoriaal beslag te doen leggen voor een veelvoud van de vordering en dat er in ook in zoverre reeds sprake is van misbruik van recht door gedaagde. Eiser heeft hiertoe aangevoerd dat de vordering van gedaagde kan worden voldaan uit de overwaarde van zijn woning en dat het beslag op deze woning de vordering voldoende dekt. Eiser heeft echter geen bewijsstukken overgelegd waaruit de gestelde overwaarde van de woning blijkt. Voor nadere bewijslevering is in deze procedure geen plaats. Ten aanzien van de beslagen op de bankrekeningen van eiser heeft gedaagde - onweersproken – aangevoerd dat deze geen doel hebben getroffen, aangezien er ten tijde van de beslaglegging negatieve saldi op de rekeningen stonden. Op grond van het vorenstaande en het feit dat eiser geen vervangende zekerheid heeft gesteld voor de vordering van gedaagde, is voldoende aannemelijk geworden dat gedaagde – gezien de hoogte van de vordering - gerechtigd was tot het leggen van de beslagen. 4.8. Voorts voert eiser aan dat door de gelegde beslagen zijn bedrijfsvoering ernstig wordt belemmerd. Ingevolge artikel 447 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) mag inderdaad geen beslag gelegd worden op de gereedschappen van ambachtslieden en werklieden, tot hun persoonlijk bedrijf behorende. Deze bepaling strekt ertoe te voorkomen dat de schuldenaar door het beslag ook in zijn eerste materiële en immateriële levensbehoeften of middelen om deze te verwerven wordt getroffen. Met de term “gereedschappen” ziet genoemd artikel op de roerende zaken die de in deze bepaling bedoelde ambachtslieden nodig hebben om met hun arbeid een zodanig inkomen te verwerven dat zij voor de lopende kosten van het bestaan nog juist genoeg in handen krijgen. 4.9. Vaststaat dat gedaagde beslag heeft gelegd op de Nissan Patrol, de dieplader (MAN) en twee aanhangwagens. De Nissan Patrol en de dieplader zijn in gerechtelijke bewaring gegeven. Eiser stelt de Nissan Patrol nodig te hebben voor het op aanhangers vervoeren van handelsvoorraad, bestaande uit auto’s bestemd voor de verkoop. Onvoldoende aannemelijk is echter geworden dat de Nissan Patrol een gereedschap is in de zin van artikel 447 lid 2 Rv. Gedaagde heeft – onweersproken – verklaard dat, nadat de Nissan Patrol en de dieplader in gerechtelijke bewaring waren gegeven, eiser de aanhangwagen aan een andere auto heeft gekoppeld en het vervoer van de handelsvoorraad heeft voortgezet. Voorts heeft eiser ter zitting verklaard dat hij de Nissan Patrol kort geleden wilde verkopen aan een derde. Het is derhalve niet aannemelijk geworden dat gedaagde door het gelegde beslag op en het in bewaring stellen van de Nissan Patrol op dusdanige wijze in zijn bedrijfsvoering wordt belemmerd dat hij de lopende kosten van zijn bestaan niet meer kan voldoen. 4.10. Ten aanzien van de dieplader is eveneens onvoldoende aannemelijk geworden dat dit een gereedschap is in de zin van artikel 447 lid 2 Rv. Vaststaat dat eiser deze recentelijk heeft aangeschaft. Vóór de aanschaf van de dieplader vervoerde eiser zijn handelsvoorraad met aanhangwagens. Ook thans maakt eiser voor het vervoer van de handelsvoorraad nog gebruik van aanhangwagens. Hoewel het vervoer door gebruik van de dieplader wellicht efficiënter is dan door middel van aanhangwagens, is het ook ten aanzien van de dieplader onvoldoende aannemelijk geworden dat het beslag en de gerechtelijke bewaring ertoe leiden dat eiser niet meer zijn lopende kosten van bestaan kan voldoen. 4.11. Op grond van het vorenstaande is onvoldoende aannemelijk geworden dat gedaagde door het leggen van beslag op de Nissan Patrol en de dieplader en het in gerechtelijke bewaring stellen hiervan in zijn eerste materiële en immateriële levensbehoeften of middelen om deze te verwerven wordt getroffen. Dat gedaagde misbruik heeft gemaakt van het recht om tot executie over te gaan is evenmin aannemelijk geworden. 4.12. Ten aanzien van de twee aanhangwagens is echter voldoende gebleken dat deze onmisbaar zijn voor het vervoeren van de handelsvoorraad. Door het beslag en de op handen zijnde verkoop van de aanhangwagens wordt eiser ernstig in zijn werkzaamheden belemmerd en is het voorshands voldoende aannemelijk dat hij op korte termijn de lopende kosten van het bestaan niet meer zal kunnen voldoen. Het belang van eiser bij het kunnen voortzetten van zijn bedrijf door het gebruik van de aanhangwagens weegt hierbij zwaarder dan het belang van gedaagde bij het zeker stellen van haar vordering door het beslag op genoemde aanhangers. Het beslag op de twee aanhangwagens zal derhalve worden opgeheven. 4.13. Gezien de tussen partijen bestaande familierelatie en het feit dat partijen deels over en weer in het gelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze. 5. De beslissing De voorzieningenrechter 5.1. heft op de door gedaagde op de aanhangwagen met kenteken [kenteken] en de aanhangwagen met kenteken [kenteken] gelegde executoriale beslagen; 5.2. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt; 5.3. wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd. Dit vonnis is gewezen door mr. G. Vrieze en in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2007.