
Jurisprudentie
BB7218
Datum uitspraak2007-10-26
Datum gepubliceerd2007-11-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/7075 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-11-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/7075 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Schatting WAO.
Uitspraak
05/7075 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 4 november 2005, 03/917 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 oktober 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. I. Winia, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2007. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. E. van der Heijden, eveneens verbonden aan SRK Rechtsbijstand. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.P. Prinsen.
II. OVERWEGINGEN
Op 5 oktober 1999 heeft appellant zijn werkzaamheden als verzekeringsadviseur gestaakt als gevolg van rugklachten.
Na ommekomst van de wettelijke wachttijd van 52 weken is appellant in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
Bij besluit van 14 augustus 2002, in het kader van een eerstejaars herbeoordeling, heeft het Uwv de uitkering van appellant ingevolge de WAO ongewijzigd vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
Het tegen dit besluit gerichte bezwaar van appellant werd bij besluit van 13 juni 2003 ongegrond verklaard.
Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellant ten tijde van de datum in geding weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies
In beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn klachten leiden tot een beperktere belastbaarheid dan door de verzekeringsartsen van het Uwv is aangenomen. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft appellant diverse medische verklaringen ingebracht.
De rechtbank heeft aanleiding gezien de orthopedisch chirurg dr. J.J. Schrik in te schakelen als deskundige.
Genoemde deskundige heeft aan de rechtbank gerapporteerd zich geheel te kunnen verenigen met de door de verzekeringsarts vastgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst. Voorts is de deskundige van oordeel dat appellant gelet op zijn medische beperkingen met ingang van de in geding zijnde datum 14 augustus 2002 in staat was de hem voorgehouden functies gedurende 40 uur per week te vervullen.
De rechtbank heeft deze conclusies van de deskundige Schrik gevolgd.
De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld niet in staat te zijn de functies fulltime te verrichten. Met name op het aspect “zitten” moet hij meer beperkt worden geacht dan aangenomen. Voorts heeft appellant zijn bezwaren herhaald tegen het langdurige autorijden bij een aantal voorgehouden functies en tegen het geleidingsniveau van de gebruikte functies.
De Raad overweegt als volgt.
Zoals ook de rechtbank heeft overwogen, ligt in vaste rechtspraak van de Raad besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te volgen.
Van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken is ook aan de Raad niet gebleken.
De Raad schaart zich achter de overwegingen van de rechtbank hieromtrent. Aldus staat ook voor de Raad genoegzaam vast dat de verzekeringsartsen van de juiste medische beperkingen zijn uitgegaan en dat appellant terecht in staat is geacht tot het verrichten van de aan de geselecteerde functies verbonden werkzaamheden. Appellant kan dan ook niet worden gevolgd in zijn bezwaren tegen het aan sommige functies verbonden aspect van het autorijden.
Ook stelt de Raad zich achter het standpunt van het Uwv dat de functies in arbeidskundig opzicht voor appellant haalbaar zijn te achten. Van strikte diploma-eisen waaraan appellant niet voldoet, is geen sprake. Voort is naar het oordeel van de Raad terecht ervan uitgegaan dat appellant, mede in het licht van de door hem voorheen verrichte werkzaamheden als assurantie-tussenpersoon en de in het kader daarvan door hem gevolgde opleidingen, geacht kan worden te voldoen aan de gestelde niveau-eisen.
Het hoger beroep slaagt aldus niet.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.R.H. van Roekel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2007.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) T.R.H. van Roekel.
MR