Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB7205

Datum uitspraak2007-11-01
Datum gepubliceerd2007-11-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 06/527
Statusgepubliceerd


Indicatie

Regeling GLB-inkomenssteun


Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven Zesde enkelvoudige kamer AWB 06/527 1 november 2007 5134 Regeling GLB-inkomenssteun Uitspraak in de zaak van: A, te B, appellant, tegen de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit , verweerder, gemachtigde: mr. P.M. Bakker Schut, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen. 1. De procedure Appellant heeft bij brief van 30 juni 2006, bij het College binnengekomen op 3 juli 2006, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 23 mei 2006. Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit van 23 maart 2006, waarbij verweerder de aanvraag akkerbouwsubsidie voor het jaar 2005 van appellant op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun (hierna: de Regeling) heeft afgewezen. Bij brief van 7 juli 2006 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Op 4 augustus 2006 heeft hij een verweerschrift ingediend. Op 25 juni 2007 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant werd vertegenwoordigd door C te B. Namens verweerder was zijn gemachtigde aanwezig. 2. De grondslag van het geschil 2.1 Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover en ten tijde hier van belang: “ Artikel 22 Steunaanvragen 1. Een landbouwer dient elk jaar een aanvraag voor de onder het geïntegreerd systeem vallende rechtstreekse betalingen in (…) Artikel 108 Subsidiabele grond Er kunnen geen betalingsaanvragen worden ingediend voor grond die op de datum vastgesteld voor aanvragen voor oppervlaktesteun in 2003 als blijvend grasland, voor meerjarige teelten, als bosgrond of voor niet-agrarische doeleinden in gebruik was. (…)” Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover en ten tijde hier van belang als volgt: “Artikel 2 Begripsomschrijvingen Voor de toepassing van deze Verordening wordt verstaan onder: (…) 22. “geconstateerde oppervlakte”: de oppervlakte waarvoor aan alle in de voorschriften voor de toekenning van de steun gestelde voorwaarden is voldaan; (…) Artikel 19 Verbetering van kennelijke fouten Onverminderd de artikelen 11 tot en met 18, kan een steunaanvraag te allen tijde na de indiening ervan worden gecorrigeerd in geval van een kennelijke fout die door de bevoegde autoriteit wordt erkend. Artikel 22 Intrekking van steunaanvragen 1. Een steunaanvraag kan te allen tijde geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken. (…) Indien de bevoegde autoriteit de landbouwer echter reeds in kennis heeft gesteld van onregelmatigheden in de steunaanvraag of indien zij hem heeft geïnformeerd over haar voornemen een controle ter plaatse te verrichten en indien die controle ter plaatse vervolgens onregelmatigheden aan het licht brengt, is intrekking van de gedeelten van de steunaanvraag waarop die onregelmatigheden betrekking hebben, niet toegestaan. (…) Artikel 51 Kortingen en uitsluitingen bij een te hoge aangifte (…) 2. Indien ten aanzien van de totale geconstateerde oppervlakte waarop de verzamelaanvraag betrekking heeft, met uitzondering van de oppervlakten voor de steunregelingen voor zetmeelaardappelen en zaaizaad als bedoeld in artikel 93, respectievelijk artikel 99 van Verordening (EG) nr. 1782/2003, de aangegeven oppervlakte meer dan 30 % groter is dan de overeenkomstig artikel 50, leden 3 tot en met 5, van de onderhavige verordening geconstateerde oppervlakte, wordt voor het betrokken kalenderjaar de steun waarop de landbouwer overeenkomstig artikel 50, leden 3 tot en met 5, van de onderhavige verordening in het kader van de betrokken steunregelingen aanspraak zou kunnen maken, geweigerd. Bedraagt het verschil meer dan 50 %, dan wordt de landbouwer nogmaals van steun uitgesloten voor een bedrag gelijk aan het bedrag dat overeenstemt met het verschil tussen de aangegeven oppervlakte en de overeenkomstig artikel 50, leden 3 tot en met 5, van de onderhavige verordening geconstateerde oppervlakte. (…) Artikel 68 Uitzonderingen op de toepassing van kortingen en uitsluitingen 1. De in hoofdstuk I bedoelde kortingen en uitsluitingen zijn niet van toepassing indien de landbouwer feitelijk juiste gegevens heeft verstrekt of indien hij anderszins kan bewijzen dat hem geen schuld treft. (…)” 2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan. - Appellant heeft met het op 11 mei 2005 bij verweerder ontvangen formulier “Gecombineerde opgave 2005” akkerbouwsubsidie aangevraagd voor perceel 4 van 3.34 ha met gedroogde groene erwten en perceel 14 van 3.40 ha met maïs. - Bij brief van 15 december 2005 heeft verweerder appellant meegedeeld dat bij controle is gebleken dat perceel 14 niet voldoet aan de definitie akkerland zoals omschreven in artikel 108 van Verordening (EG) nr. 1782/2003. Appellant is de gelegenheid geboden aan te tonen dat het perceel wel voldoet aan de voorwaarden voor subsidieverlening. - Bij besluit van 23 maart 2006 heeft verweerder afwijzend op de aanvraag akkerbouwsubsidie 2005 beslist en appellant een uitsluiting opgelegd van € 1426,57. - Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 25 april 2006 bezwaar gemaakt. - Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen. 3. Het bestreden besluit Omdat perceel 14 niet voldoet aan de definitie akkerland is een verschil ontstaan tussen de totale aangevraagde oppervlakte van 6.74 ha en de totale geconstateerde oppervlakte, dat, uitgedrukt in een percentage van de geconstateerde oppervlakte 101,8 % bedraagt. Daarom is, met toepassing van artikel 51 van Verordening (EG) nr. 796/2004, de aanvraag afgewezen en een uitsluiting opgelegd. Ten onrechte veronderstelt appellant dat bij toepassing van artikel 51 van Verordening (EG) nr. 796/2004 het perceel erwten, waarvoor geen onregelmatigheden zijn vastgesteld, niet bij het opleggen van een korting kan worden betrokken. De berekening van de korting per gewasgroep is alleen aan de orde indien het eerste lid van dit artikel van toepassing is. Verweerder heeft echter, gelet op het grote verschil tussen de aangevraagde en de geconstateerde oppervlakte, toepassing moeten geven aan het tweede lid, tweede alinea, van artikel 51. Verweerder is gehouden om toepassing te geven aan de in de Europese Verordeningen (EG) nrs. 1782/2003 en 796/2004 neergelegde regels. Er bestaat voor verweerder, ook als de aanvrager geheel te goeder trouw een onregelmatige opgave heeft gedaan, geen vrijheid om hiervan af te wijken. De sanctiebepalingen van artikel 51 van Verordening (EG) nr. 796/2004 zijn ingevolge vaste rechtspraak niet als onevenredig aan te merken. Appellant heeft perceel 14 voor subsidie opgegeven, terwijl het niet aan de definitie akkerland voldoet. Daarmee heeft hij feitelijk onjuiste gegevens verschaft. Het opgeven van een perceel dat niet aan de voorwaarden voor subsidieverlening voldoet dient voor het risico van de aanvrager te komen. Dat is ook zo, ook als de opgave het gevolg is van het feit dat de aanvrager niet wist dat voor het jaar 2005 de definitie akkerland was gewijzigd. De aanvrager heeft immers door ondertekening van de aanvraag te kennen gegeven dat hij instemt met de voorwaarden en verplichtingen van de Regeling. Van een kennelijke fout in de aanvraag is geen sprake. Verweerder kon uit de aanvraag niet opmaken dat deze onlogisch of niet samenhangend was ingevuld. Ook kon hij bij een eerste controle niet vaststellen dat er sprake was een niet-steunwaardig perceel. 4. Het standpunt van appellant Appellant meent dat artikel 51 van Verordening (EG) nr. 796/2004 slechts toelaat dat voor de gewasgroep maïs geen subsidie wordt verleend. Verweerder heeft ten onrechte de opgave van het niet-subsidiewaardige perceel 14 niet aangemerkt als een kennelijke fout. Verweerder had immers bij raadpleging van de door hem in het leven geroepen website, waarop aanvragers van subsidie kunnen nazien of een door hen op te geven perceel voldoet aan de definitie akkerland, reeds bij een vluchtige controle kunnen vaststellen dat het perceel niet steunwaardig was. Onder die omstandigheden had verweerder appellant in de gelegenheid moeten stellen zijn fout te herstellen. De in het werkdocument AGR 49533/2002 van de Europese Commissie betreffende kennelijke fouten gegeven richtsnoeren hadden verweerder er toe moeten brengen hier een kennelijke fout aanwezig te achten. Appellant heeft bij de opgave van perceel 14 feitelijk juiste gegevens in de zin van artikel 68 van Verordening (EG) nr. 796/2004 verstrekt. Slechts doordat appellant er niet bekend mee was dat een nieuwe definitie akkerland was vastgesteld, bleek het perceel plotseling niet langer steunwaardig te zijn. 5. De beoordeling van het geschil 5.1 Appellant heeft niet bestreden dat perceel 14 niet als subsidiabele grond in de zin van artikel 108 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 kan worden aangemerkt. Niet in geschil is derhalve dat het perceel niet voldoet aan de definitie akkerland. 5.2 Appellant heeft perceel 14 voor subsidie opgegeven omdat hij voor dit perceel op zijn aanvraag akkerbouwsubsidie 2004 subsidie verkreeg. Slechts door onbekendheid met de gewijzigde definitie akkerland verkeerde appellant in de veronderstelling dat het om een subsidiewaardig perceel ging. Onbekendheid met de regelgeving kan een aanvrager evenwel niet baten. Van een aanvrager mag verwacht worden dat hij zich terdege op de hoogte stelt van de voorwaarden voor subsidieverlening voordat hij een perceel voor subsidie opgeeft. Het beroep dat appellant doet op artikel 68 van Verordening (EG) nr. 796/2004 kan niet slagen. Ook als hij door onbekendheid met de wijziging van de subsidievoorwaarden een perceel ten onrechte als steunwaardig perceel in zijn aanvraag heeft opgevoerd, betekent dat niet dat er feitelijk juiste gegevens verstrekt zijn. Evenmin is daarmee aangetoond dat appellant terzake van de onjuiste opgave geen schuld treft. 5.3 Appellant meent dat hem ten onrechte niet de gelegenheid is geboden de gemaakte fout bij het invullen van de bijdragecode achter perceel 14 te herstellen. Ingevolge artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004 kan een aanvraag te allen tijde worden gecorrigeerd in geval van een kennelijke fout, die door de bevoegde autoriteiten wordt erkend. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een kennelijke fout hanteert verweerder als uitgangspunt het werkdocument AGR 49533/2002 van de Europese Commissie. Het College heeft in vaste jurisprudentie uitgesproken dit aanvaardbaar te achten. Van een kennelijke fout kan over het algemeen alleen worden gesproken indien verweerder bij een summier onderzoek bij ontvangst van de aanvraag had kunnen vaststellen dat de aanvraag waarschijnlijk geen goede weergave was van hetgeen de aanvrager beoogde aan te vragen. Daarvan is hier geen sprake. Noch uit de aanvraag zelf, noch uit vergelijking met bij de controle gebruikte computergegevens uit andere bestanden, kon verweerder immers afleiden dat appellant beoogde voor perceel 14 geen subsidie aan te vragen. Ook artikel 22 van Verordening (EG) nr. 796/2004 kan appellant niet de mogelijkheid bieden om perceel 14 nog uit de aanvraag terug te trekken, nadat hij eenmaal door verweerder op de daarin geconstateerde onregelmatigheid was gewezen. 5.4 Met betrekking tot appellants betoog dat verweerder bij raadpleging van zijn eigen website, met behulp waarvan aanvragers van subsidie kunnen nagaan of een door hen voor subsidie op te geven perceel voldoet aan de definitie akkerland, direct had kunnen zien dat appellant een niet steunwaardig perceel had opgegeven voor subsidie, overweegt het College dat het geen grondslag kan aanwijzen op grond waarvan verweerder verplicht is een aanvraag na binnenkomst op mogelijke fouten als hier aan de orde te controleren en de aanvrager eventueel te waarschuwen, dat hij mogelijk een vergissing heeft gemaakt. De website vormt bovendien slechts een hulpmiddel bij de aanvraag, maar is ook geen controle-instrument. Voorts heeft verweerder uiteengezet dat de website onjuiste en onvolledige gegevens kan bevatten. Het is mogelijk dat een aanvrager bewust een perceel voor subsidie opgeeft, dat volgens de website niet steunwaardig zou zijn, maar waarvan hij weet of meent te weten dat het wel subsidiewaardig is. Verweerder kon dus niet met zekerheid vaststellen dat appellant niet de bedoeling kon hebben gehad perceel 14 voor subsidie op te geven. Deze grief faalt derhalve. 5.5 In een andere zaak heeft het College ambtshalve de vraag aan de orde gesteld of verweerder de hoogte van het uitsluitingsbedrag juist heeft berekend nu daarbij geen rekening werd gehouden met de in 2005 geldende maïskorting van 17,32 % wegens overschrijding van het basisareaal maïs. Aangezien deze problematiek ook speelde in de zaak van appellant heeft het College met zijn uitspraak in de zaak van appellant gewacht op de principiële beslissing in die zaak. Het College heeft bij uitspraak van 17 oktober 2007 (AWB 06438; , LJN BB6209) beslist dat verweerder bij de berekening van het uitsluitingsbedrag geen rekening dient te houden met de opgelegde maïskorting. Verweerder heeft het appellant opgelegde uitsluitingsbedrag van € 1426,57, waarbij geen rekening is gehouden met de maïskorting, daarom niet onjuist berekend. 5.6 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet het College geen aanleiding. 6. De beslissing Het College verklaart het beroep ongegrond. Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 1 november 2007. w.g. W.E. Doolaard w.g. F.W. du Marchie Sarvaas