Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB7200

Datum uitspraak2007-11-06
Datum gepubliceerd2007-11-07
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers137859 / KG ZA 07-463
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verwijdering van kind dat aan syndroom van Asperger lijdt van reguliere basisschool in verband met zijn gedrag. Vordering tot wedertoelating tot die school wordt afgewezen.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 137859 / KG ZA 07-463 Vonnis in kort geding van 6 november 2007 in de zaak van 1. [eiser sub 1], wonende te [plaats], 2. [eiseres sub 2], voor zichzelf, althans in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [minderjarige] allen wonende te [plaats], eisers, procureur mr. C. Borstlap, advocaat mr. S. Coerts te Harderwijk, tegen de vereniging DE VERENIGING VOOR CHRISTELIJK ONDERWIJS [A], gevestigd te [plaats], gedaagde, procureur mr. D. Warnink. Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagde] genoemd worden. [minderjarige] zal [minderjarige] worden genoemd. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding - de mondelinge behandeling - de pleitnota van [eisers] - de wijziging van eis - de pleitnota van [gedaagde]. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. [gedaagde] is een vereniging die het bestuur voert over een aantal christelijke basisscholen in (de omgeving van) [plaats], waaronder basisschool “[de school]” te [plaats] (verder: [de school]). 2.2. [minderjarige], de tienjarige zoon van [eisers], is in 2005 toegelaten in groep vijf op [de school]. 2.3. In verband met gedragsproblemen hebben [eisers] [minderjarige] laten onderzoeken. Als diagnose is gesteld dat [minderjarige] het syndroom van Asperger heeft. Eind 2006 hebben [eisers] een persoonsgebonden budget ("het rugzakje") aangevraagd en toegewezen gekregen. Op 15 februari 2007 heeft dhr. [ambulant begeleider], met behulp van het ingevolge “het rugzakje” toegekende budget aangesteld als ambulant begeleider, [minderjarige] voor het eerst geobserveerd. Vanaf dat moment heeft [ambulant begeleider] de leerkracht van groep zes, dhr. [leerkracht 1] begeleid in de wijze waarop [minderjarige] tegemoet kon worden getreden. 2.4. [eisers] hebben [minderjarige], voor het geval hij niet zou kunnen blijven op [de school], in april 2007 aangemeld op “[B]”, een ZMOK-school. 2.5. Op 23 mei 2007 heeft een bespreking plaatsgevonden waarbij [eisers], [leerkracht 1] (gedeeltelijk), de intern begeleider van [de school] (dhr. [intern begeleider]), en [ambulant begeleider] aanwezig waren. Het door [ambulant begeleider] vervaardigde gespreksverslag vermeldt, voor zover van belang, het navolgende: “De laatste afspraak voor dit schooljaar is op woensdag 27 juni om 12.30 uur. Hierin zal o.a. de overdracht naar de volgende groep aan bod komen. Indien mogelijk zal [voornaam intern begeleider] ([intern begeleider] - voorzieningenrechter) één van de nieuwe groepsleerkrachten uitnodigen om bij dit gesprek aanwezig te zijn.” 2.6. Op 15 juni 2007 zijn [eisers] uitgenodigd voor een bespreking over [minderjarige] op 27 juni 2007. Bij deze bespreking waren aanwezig dhr. [schooldirecteur] (directeur van [de school]), [leerkracht 1], mw. [leerplichtambtenaar] (leerplichtambtenaar), [intern begeleider], [eisers] en [ambulant begeleider]. Bij deze bespreking heeft [schooldirecteur] meegedeeld dat [de school] niet langer in staat is om [minderjarige] die hulp en zorg te bieden die hij nodig heeft. [eisers] wordt geadviseerd [minderjarige] te plaatsen op de [B]. 2.7. Op 28 juni 2007 heeft [eiser sub 1] de [B] telefonisch verzocht de aanmelding van [minderjarige] te annuleren en dat schriftelijk te bevestigen. [B] heeft aan dit verzoek gevolg gegeven. 2.8. Bij brief van 4 juli 2007 aan [eisers] heeft [bovenschools directeur], bovenschools directeur van [gedaagde] gemotiveerd uiteengezet dat [minderjarige] niet langer kan worden gehandhaafd op [de school]. Voor zover van belang concludeert [bovenschools directeur]: “U wordt dringend geadviseerd om uw kind uit te schrijven van [de school] en in te schrijven op een andere school. [B] is bereid om hem op dit moment te plaatsen. Indien uw kind niet op een andere school wordt ingeschreven ziet de school zich genoodzaakt de verwijderingsprocedure op te starten. De vertrouwensbreuk die tijdens het gesprek van vorige week is gebleken zal in die situatie met zich meebrengen dat uw zoon met ingang van 20 augustus 2007 geschorst wordt zo lang de verwijderingsprocedure loopt.” 2.9. [minderjarige] is niet op een andere school ingeschreven, zodat hij met ingang van het nieuwe schooljaar op 20 augustus 2007 geacht moet te zijn geschorst. 2.10. Bij brief van 10 augustus 2007 hebben [eisers] bezwaar gemaakt tegen “het voornemen om onze zoon [minderjarige] van [de school] te verwijderen”. Tevens wordt bezwaar gemaakt tegen de schorsing. 2.11. Bij brief van 17 augustus 2007 heeft [gedaagde] meegedeeld dat zij geen aanleiding ziet om de schorsing ongedaan te maken. De ouders worden uitgenodigd voor een bespreking op 20 augustus 2007. Daarnaast wordt opgemerkt: “We hebben voor de zomervakantie gevraagd of [B] [minderjarige] kon plaatsen. De school heeft laten weten dat uw zoon van harte welkom is, maar dat de school niet een plek voor hem kan vrijhouden als hij niet direct na de zomervakantie komt.” 2.12. Bij brief van 25 augustus 2007 heeft [gedaagde], na te hebben vastgesteld 1. dat zij tot onmiddellijke verwijdering kon overgaan omdat een andere school bereid was om [minderjarige] toe te laten, 2. [gedaagde] bereid was om een redelijke termijn in acht te nemen om [eisers] in de gelegenheid te stellen een andere school te zoeken, waarbij [gedaagde] desgewenst zou kunnen helpen, welk aanbod door de [eisers] van de hand werd gewezen, beslist dat [minderjarige] werd verwijderd van [de school]. 2.13. Tegen deze beslissing hebben [eisers] bij brief van 17 september 2007 bezwaar gemaakt. 2.14. Het bezwaar is, na te zijn behandeld ter zitting van 2 oktober 2007, bij brief van 13 oktober 2007, overeenkomstig het advies van de bezwarencommissie, door [gedaagde] ongegrond verklaard. 3. Het geschil 3.1. De (ter zitting vermeerderde) vordering van [eisers] strekt er (thans) toe dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad: 1. primair: [gedaagde] zal veroordelen om met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis [minderjarige] weer toe te laten tot de basisschool [de school] op straffe van een dwangsom van EUR 1.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] daaraan niet voldoet; 2. subsidiair: [gedaagde] zal veroordelen om met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis [minderjarige] weer toe te laten tot één van de andere basisscholen waar gedaagde het bestuur over voert op straffe van een dwangsom van EUR 1.000,00 per dag of dagdeel dat [gedaagde] hieraan niet voldoet; 3. zowel primair als subsidiair: [gedaagde] zal veroordelen in de kosten van dit geding. 3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 4. De beoordeling 4.1. Van een spoedeisend belang bij het gevorderde is in voldoende mate gebleken. De primaire vordering 4.2. Kernvraag van de primaire vordering is of voldoende aannemelijk is dat een rechtsgrond voor handen is die meebrengt dat [gedaagde] gehouden is om [minderjarige] weer toe te laten tot [de school]. Tussen partijen is niet in geschil dat een dergelijke gehoudenheid bestaat indien [minderjarige] ten onrechte is verwijderd van [de school]. 4.3. [gedaagde] heeft haar beslissing tot verwijdering gegrond op artikel 40 lid 5 Wet op het Primair Onderwijs (WPO) en de door [de school] gehanteerde reglementen. Artikel 40 lid 5 WPO bepaalt, voor zover van belang: "Definitieve verwijdering van een leerling vindt niet plaats dan nadat het bevoegd gezag ervoor heeft zorggedragen dat een andere school, een school voor speciaal onderwijs, [...] bereid is de leerling toe te laten. Indien aantoonbaar gedurende 8 weken zonder succes is gezocht naar een zodanige school of instelling waarnaar kan worden verwezen, kan in afwijking van de vorige volzin tot definitieve verwijdering worden overgegaan." 4.4. [eisers] hebben naar voren gebracht dat [gedaagde] ten onrechte de in voornoemd lid genoemde termijn van acht weken niet in acht heeft genomen. De voorzieningenrechter volgt [eisers] hierin niet. Voor de zomervakantie heeft [gedaagde] bij de [B] navraag gedaan of het mogelijk was om [minderjarige] daar te plaatsen. Die bereidheid bleek te bestaan. Nu [eisers] zelf, door het annuleren van de aanmelding, hebben bewerkstelligd dat [minderjarige] niet na de zomervakantie naar de [B] kon gaan, kunnen [eisers] zich er niet op beroepen dat [gedaagde] niet aan haar inspanningsverplichting op afdoende wijze heeft voldaan. Anders dan [eisers] naar voren hebben gebracht ziet de in dit artikel genoemde inspanningsverplichting niet alleen op het zorgdragen voor bereidheid van een andere reguliere school tot toelating, maar ook van een speciale school, zoals de [B]. Overigens heeft [gedaagde] zich veel moeite getroost - en troost zij zich nog steeds veel moeite - om een andere school bereid te vinden [minderjarige] toe te laten. Bij de door [gedaagde] in het geding gebrachte stukken bevinden zich de schriftelijke reacties van 11 scholen naar aanleiding van verzoeken van [gedaagde] om een kind met een cluster IV-indicatie toe te laten. Ter zitting is gebleken dat kort voor de zitting een school voor speciaal onderwijs - [C] - zich bereid heeft getoond [minderjarige] in ieder geval tijdelijk toe te laten. [eisers] hebben echter (nog) geen gebruik gemaakt van deze bereidheid. 4.5. [eisers] hebben zich op het standpunt gesteld dat [minderjarige] (ook) ten onrechte is geschorst. De vraag of deze schorsing op goede gronden heeft plaatsgevonden zal echter worden daargelaten, aangezien de schorsing thans - [minderjarige] is inmiddels verwijderd van [de school] - geen werking meer heeft. Aan de orde is derhalve de vraag of [gedaagde] op goede gronden het bezwaar van [eisers] tegen de beslissing tot verwijdering ongegrond heeft kunnen verklaren. 4.6. In het in oktober 2003 door [gedaagde] geformuleerde beleidsstuk inzake toelating, schorsing en verwijdering zijn, voor zover van belang, als gronden voor verwijdering vermeld: “- Wanneer een kind na vele waarschuwingen bij herhaling door zijn gedrag laat blijken dat hij zich niet kan of niet wil houden aan de regels en de normen die op school gelden. Dit kan de overige op school aanwezigen ernstig belemmeren in hun werk. Als hier niet tijdig een oplossing kan worden gevonden, kan verwijdering noodzakelijk worden geacht. […] - Wanneer er een dusdanige situatie is ontstaan, dat vanwege aanhoudelijk ernstig wangedrag van een leerling en/of diens ouders/verzorgers de relatie tussen de leerling en/of diens ouders/verzorgers en de school onherstelbaar is verstoord. Het is dan beter uit elkaar te gaan en een andere school te zoeken.” 4.7. Uit de door partijen in het geding gebrachte stukken leidt de voorzieningenrechter af dat het gedrag van [minderjarige] reeds in het schooljaar 2005/2006 (ernstige) problemen in de groep en voor de leerkracht opleverde. In de door [schooldirecteur] vervaardigde rapportage, gedateerd op 25 september 2007 - die inhoudelijk niet door [eisers] is weersproken - is daaromtrent vermeld dat de problemen met [minderjarige] escaleerden en voorts: “Hij scheldt [leerkracht 2] herhaaldelijk uit (kut juf), gooit met spullen door de klas, slaat met een kruk tegen de kast en klimt een keer uit het raam. Het is bijzonder lastig dat hij niet uit de klas wil, wanneer dat gewenst is. Zowel de directeur als leerkrachten praten dan op hem in en het is vaak een hele kunst om hem zonder verdere uitbarstingen mee te krijgen. Hij is niet gevoelig voor ‘gezag’. Wanneer de zaken escaleren en ik (als directeur) hem uit de groep kom halen, vertoont hij oppositioneel gedrag.” Naar aanleiding van deze problemen hebben tussen [eisers] en de betrokken personen van [de school] diverse gesprekken plaatsgevonden. Uiteindelijk is besloten om [leerkracht 1] en een andere leerkracht de laatste weken van het schooljaar voor groep vijf te laten staan. 4.8. In verhouding tot het schooljaar 2005/2006 zijn de eerste maanden van het schooljaar 2006/2007 beter gegaan. Vanaf december 2006 vinden echter verschillende incidenten plaats. Zonder volledigheid na te streven worden de navolgende genoemd. - Op 7 december 2006 heeft [minderjarige] het lokaal boos verlaten en is hij naar huis gegaan. - Op 14 december 2006 heeft hij een medeleerling, die opmerkte dat een gymles leuk was, terwijl [minderjarige] deze les “stom” vond, een klap op zijn oog gegeven, waarna hij boos is weggelopen. - In februari 2007 heeft [minderjarige], nadat hij boos was geworden, gedreigd met de woorden “ik neem een mes mee en ik snij je aan stukjes”. Onweersproken is dat dit incident op medeleerlingen grote indruk heeft gemaakt en tot veel gevoelens van onveiligheid heeft geleid. - Op 11 juni 2007 heeft hij een medeleerling drie keer onder water geduwd. In de periode februari tot en met juni hebben ook tal van kleinere incidenten plaatsgevonden. 4.9. Naar het oordeel van voorzieningenrechter is genoegzaam aannemelijk geworden dat [minderjarige], ook na herhaalde waarschuwing, zich niet kon houden aan de regels en de normen die op school gelden, zodat het onder rechtsoverweging 4.6 eerste gedachtenstreepje genoemde criterium van toepassing is. Voldoende aannemelijk is dat de rust en orde in de groep van [minderjarige] door zijn gedrag ernstig werd verstoord en dat zijn gedrag een zware wissel trok op het leerproces in zijn groep. Deze conclusies blijven ook dan overeind indien in ogenschouw wordt genomen dat er in deze groep ook andere kinderen waren met probleemgedrag. [eisers] hebben betoogd dat als oplossing (in de zin van dit criterium, om verwijdering te voorkomen) moet worden aangemerkt “het rugzakje”. De voorzieningenrechter volgt [eisers] hierin niet. Uit de verslaglegging van [ambulant begeleider] valt af te leiden dat op bepaalde punten (niet langer hardop lezen, minder fysieke aanvallen, verstandiger wijze van reageren indien [minderjarige] boos is) na enige tijd verbetering is bereikt. Gelet op de onder ?4.8 genoemde incidenten kan niet worden gezegd dat de bereikte verbetering van een dergelijke aard was dat [gedaagde] niet tot verwijdering mocht overgaan. Evenmin kan worden gezegd dat het vooruitzicht van verdere verbetering [gedaagde] ervan had moeten weerhouden om tot verwijdering over te gaan. Dat op afzienbare termijn het gedrag van [minderjarige] in een zodanige mate zou verbeteren dat hij zich in voldoende mate zou houden aan de normen en regels op [de school] zonder dat anderen zich belemmerd zouden hoeven te voelen, is niet aannemelijk geworden. 4.10. [eisers] hebben zich nog beroepen op mededelingen van [intern begeleider] (zie rechtsoverweging 2.5), waaruit zij hebben afgeleid dat [minderjarige] over zou gaan naar groep zeven. Dit betoog leidt niet tot een voor [eisers] gunstige beslissing. Daarbij is van belang dat de inhoud van de uitlatingen van [intern begeleider] in dit geding niet is komen vast te staan en dan met name niet of de uitlatingen van [intern begeleider] waren geclausuleerd of niet. [eisers] stellen dat [intern begeleider] in de bespreking van 23 mei 2007 ongeclausuleerd heeft meegedeeld dat [minderjarige] over zou gaan. [leerkracht 1], die bij het gesprek aanwezig was op het moment dat [intern begeleider] zijn uitlatingen deed, heeft naar voren gebracht dat de mededeling van [intern begeleider] niet ongeclausuleerd was. Als voorwaarde werd volgens hem gesteld dat [minderjarige] wel moest kunnen blijven functioneren in de groep. Wat exact de inhoud is geweest van genoemde uitlatingen kan slechts worden vastgesteld door bewijslevering. Daarvoor is in een kort geding echter geen plaats. Daarbij komt dat, zo er al moet worden uitgegaan van een ongeclausuleerde toezegging, [intern begeleider], in zijn functie van intern begeleider, niet de bevoegde persoon was om een dergelijke toezegging te doen. Van een rechtens afdwingbare toezegging kan, naar het voorshandse oordeel van de voorzieningenrechter, dan ook niet worden gesproken. 4.11. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde] [minderjarige] heeft mogen verwijderen van [de school]. De primaire vordering dient dan ook te worden afgewezen. De subsidiaire vordering 4.12. [eisers] hebben niet aangegeven op welke grond de overige scholen van [gedaagde] gehouden zijn [minderjarige] toe te laten. Van een deugdelijke grondslag die meebrengt dat (één van de) overige scholen verplicht is [minderjarige] toe te laten is de voorzieningenrechter evenmin gebleken. De subsidiaire vordering dient derhalve eveneens te worden afgewezen. De proceskosten 4.13. [eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op: - vast recht EUR 251,00 - salaris procureur 904,00 Totaal EUR 1.155,00 5. De beslissing De voorzieningenrechter 5.1. wijst de vorderingen af, 5.2. veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 1.155,00, 5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens-de Mug en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2007.