Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB7176

Datum uitspraak2007-09-28
Datum gepubliceerd2007-11-07
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsUtrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/7723
Statusgepubliceerd


Indicatie

Tegenwerping ontbreken documenten onvoldoende gemotiveerd
Eiseres is afkomstig uit Iran en heeft asiel aangevraagd voor bepaalde tijd. Zij vreest voor de autoriteiten vanwege haar politieke activiteiten met name in de vrouwenbeweging. Na een tijdelijk verblijf in Frankrijk is zij teruggekeerd naar Iran om haar werk voort te zetten. In Iran is zij meermalen gedetineerd geweest en tijdens haar laatste detentie is zij verkracht. Daaruit is een kind geboren dat de Nederlandse nationaliteit heeft. Het kind is erkend door haar echtgenoot, die als politiek vluchteling naar Nederland is gekomen en inmiddels de Nederlandse nationaliteit heeft. Daardoor heeft ook het kind de Nederlandse nationaliteit. Verweerder heeft eiseres tegengeworpen dat het haar ontbreekt aan documenten die met name haar terugkeer uit Frankrijk naar Iran ondersteunen. Na de tegenwerping van artikel 31, tweede lid, sub f van de Vw, heeft verweerder vervolgens geconcludeerd dat het asielrelaas van eiseres positieve overtuigingskracht ontbeert en het relaas ongeloofwaardig bevonden. De rechtbank acht de in beroep door eiseres overgelegde stukken, anders dan verweerder, tijdig in procedure gebracht, immers 13 dagen voor de zitting. Voorts heeft de rechtbank de stukken aangemerkt als onderbouwing van de eerder door eiseres ingenomen stellingen. Verweerder heeft desgevraagd ter zitting erbij gepersisteerd, primair, dat de stukken eerder in de procedure hadden kunnen worden ingebracht en subsidiair dat zij niet aan de besluitvorming kunnen afdoen. De rechtbank is van oordeel dat de conclusie van verweerder om het ontbreken van documenten tegen te werpen, onvoldoende is gemotiveerd gelet op de in beroep ingebrachte stukken gelezen in samenhang met hetgeen eiseres gedetailleerd en consistent heeft verklaard over de moeilijkheden om stukken uit Iran te ontvangen. In dat verband heeft verweerder voorts onvoldoende gemotiveerd waarom van eiseres wordt gevergd dat zij een afschrift van het vonnis dient te overleggen gelet op hetgeen in het ambtsbericht daarover is vermeld.


Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG zittinghoudende te Utrecht Sector bestuursrecht zaaknummer: AWB 07/7723 BEPTDN uitspraak van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van vreemdelingenzaken d.d. 28 september 2007, inzake [Eiseres], geboren op [geboortedatum] 1975, van Iraanse nationaliteit, eiseres, gemachtigde: mr. E. Tamas, advocaat te Den Haag, tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie, voorheen de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde: mr. M. van Andel, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag. Inleiding 1.1 Bij besluit van 25 januari 2007 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 13 januari 2006 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Eiseres heeft hiertegen beroep bij deze rechtbank ingesteld. 1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 23 augustus 2007, waar eiseres in persoon is verschenen. Eiseres en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht. Overwegingen 2.1 In geschil is of eiseres in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiseres heeft aan de aanvraag voor deze vergunning, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat zij in Iran te vrezen heeft voor de autoriteiten in verband met politieke activiteiten die zij daar heeft verricht, met name in de vrouwenbeweging, waarvoor zij vanaf 2002 meermalen door de autoriteiten is gearresteerd, gedetineerd en gemarteld. Tijdens haar laatste detentie, na haar terugkeer uit Frankrijk in maart 2005, is zij tevens verkracht door haar bewaker. Hieruit is in Nederland een kind geboren. Eiseres vreest voor haar leven bij terugkeer, mede vanwege dit kind. Eiseres heeft tijdens haar verblijf in Frankrijk -waar zij was om haar man te zien- geen asiel aangevraagd omdat zij weer naar Iran wilde terugreizen om daar haar politieke activiteiten te kunnen voortzetten. Haar echtgenoot is politiek vluchteling en heeft in Nederland de asielstatus gekregen. Hij heeft inmiddels de Nederlandse nationaliteit, evenals het kind dat hij kort voor de geboorte heeft erkend. Gelet op al het vorenstaande loopt eiseres, die zelf afkomstig is uit een politiek actieve familie, bij terugkeer gevaar. 2.2 Verweerder heeft in het bestreden besluit, voor zover hier van belang en samengevat, overwogen dat eiseres niet in aanmerking komt voor toelating op een van de gronden van artikel 29 van de Vreemdelingenwet (Vw) nu aan haar asielrelaas geen geloof wordt gehecht. 2.3 Eiseres heeft tegen dit besluit, kort samengevat, aangevoerd dat verweerder niet heeft kunnen concluderen dat eiseres toerekenbaar geen documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van haar asielverzoek, noch, vervolgens, kunnen concluderen dat het asielrelaas van eiseres positieve overtuigingskracht ontbeert. In beroep heeft eiseres nog aangevoerd dat zij lijdt aan een posttraumatische stressstoornis, als gevolg van de door haar gestelde gebeurtenissen in Iran, zodat zij ook op grond van humanitaire redenen in aanmerking dient te komen voor een verblijfsvergunning asiel. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar stellingen een aantal afschriften van documenten aan de rechtbank overgelegd. Ter zitting heeft eiseres de originelen waarvan afschrift aan de rechtbank getoond. 2.4 Verweerder heeft er in het verweerschrift en ter zitting bij volhard dat het bestreden besluit rechtens juist is. Voorts heeft verweerder primair betoogd dat de door eiseres overgelegde documenten moeten worden aangemerkt als feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 83Vw. Deze stukken hadden eerder kunnen - en dus moeten - worden overgelegd. Subsidiair meent verweerder dat de door eiseres overgelegde documenten nimmer zullen kunnen leiden tot een ander oordeel, wederom omdat zij eerder hadden kunnen worden overgelegd. 2.5 Ingevolge artikel 13, aanhef en onder a en c, Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien internationale verplichtingen dan wel klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen. 2.6 Ingevolge artikel 29 Vw kan een verblijfsvergunning asiel, voor zover hier van belang, worden verleend aan de vreemdeling die een verdragsvluchteling is, die aannemelijk heeft gemaakt gegronde redenen te hebben om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen, of van wie in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst wegens klemmende redenen van humanitaire aard of voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van verweerder van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algemene situatie aldaar. 2.7 Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. 2.8 Ingevolge het tweede lid, onder f, van de Vw wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat: de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen. De rechtbank overweegt als volgt. 2.9 Eiseres heeft op 10 augustus 2007, dertien dagen voor de zitting van 23 augustus 2007 en daarmee tijdig in de zin van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), nadere stukken ingediend. Eiseres stelt dat deze stukken moeten worden aangemerkt als producties ter onderbouwing van een nadere zienswijze, opgesteld door haar huidige gemachtigde. Drie van deze producties beogen te staven dat eiseres na haar verblijf in Frankrijk in 2005 is teruggekeerd naar Iran en aldaar tot aan haar vlucht in december 2005 heeft verbleven. De eerste productie is een verklaring van 24 april 2005 van de Medische Universiteit van Teheran in verband met een consult, de tweede is een verklaring van 31 maart 2007 van een advocaat te Teheran, onder meer inhoudende dat eiseres op 27 april 2005 en 21 juli 2005 bij hem is geweest voor een juridisch advies; de derde productie is een verklaring van 17 februari 2007 van een psychiater te Teheran, houdende dat met eiseres in het jaar 2005 zes behandelafspraken zijn gemaakt wegens “P.T.S.D.”, de laatste afspraak op 17 december 2005. Voorts heeft eiseres, naar zij stelt ter betwisting van de stelling van verweerder dat vrouwen de toestemming van hun vader, voogd of echtgenoot nodig hebben om een paspoort te verkrijgen, een ongedateerde afdruk overgelegd, vermoedelijk in het Farsi, van een pagina van de website van de Iraanse politie waaruit dient te worden afgeleid dat meerderjarige ongehuwde vrouwen – eiseres stelt in dat verband dat haar huwelijk in Iran nooit is geregistreerd – die toestemming niet behoeven. Een klein deel van dit stuk is voorzien van een Nederlandse vertaling. In verband met haar asielrelaas heeft eiseres voorts een afschrift van een email van 10 augustus 2007 overgelegd, inhoudende dat eiseres in Iran actief lid was van de vrouwenbeweging “8 maart” en eindverantwoordelijk voor de afdeling daarvan in Nederland. Ter staving van haar verzoek om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning om humanitaire redenen ten slotte heeft eiseres afschriften overgelegd van brieven van twee Nederlandse psychiaters, van respectievelijk 17 november 2006 en 6 juni 2007, houdende onder meer de diagnose posttraumatische stressstoornis, naar eiseres stelt ter nadere onderbouwing van haar eerdere verklaringen die aanwijzingen behelzen dat eiseres met zodanige traumatische ervaringen uit Iran is vertrokken dat van haar in redelijkheid niet kan worden verlangd dat zij daarnaar terugkeert, nu zij tijdens haar hechtenis in 2005 door een gezagsdrager is verkracht, waaruit in mei 2006 een kind is geboren. Ter zitting heeft eiseres aan de rechtbank en aan verweerder nog de naar zij stelt originelen van de eerste drie producties getoond, alsmede, met toestemming van de rechtbank en van verweerder, een in het Frans opgestelde “attestation”, getuigenis, overgelegd van een in Parijs gevestigde vereniging voor de bescherming van politieke gevangen in Iran, gedateerd 8 april 2006, die ziet op eiseres en de door haar gestelde vervolging in Iran vanaf 2002 tot aan haar vertrek naar Nederland. 2.10 De rechtbank stelt vast dat verweerder ter zitting primair heeft betoogd dat hij de stukken aanmerkt als te laat ingediend om in het kader van artikel 83 Vw in de procedure te kunnen worden meegenomen. Vervolgens heeft verweerder, desgevraagd ter zitting, subsidiair gesteld dat de stukken te laat zijn overgelegd om te kunnen dienen ter nadere onderbouwing van eiseresses stellingen, zodat verweerder deze stukken van geen belang acht voor de onderhavige procedure. Verweerder heeft daartoe - wederom – aangevoerd dat dit met name geldt voor de door eiseres ter staving van haar verblijf in Frankrijk overgelegde stukken, nu niet valt in te zien waarom deze niet eerder konden worden overgelegd, aangezien het eerste stuk dateert van 24 april 2005 en de laatste twee van 23 maart 2007 en eiseres deze stukken eerder had toegezegd zonder aan te geven dat dit lang zou kunnen duren. Bovendien zijn niet de originelen van deze stukken overgelegd. Het bericht van de website van de Iraanse politie is voorts deels onvertaald. De email van de “8 maart”-beweging bewijst niet dat juist eiseres daarvan lid is geweest. Ook de producties van de psychiaters in Nederland hadden eerder kunnen worden overgelegd. Verweerder heeft vervolgens desgevraagd verklaard hiermee ook inhoudelijk voldoende op de desbetreffende stukken te hebben gereageerd. 2.11 De rechtbank overweegt terzake dat alle door eiseres op 10 augustus 2007 ingediende stukken dienen te worden aangemerkt als voortbouwend op de eerdere stellingen van eiseres als vervat in haar asielrelaas. Het betoog van verweerder dat deze stukken te laat zijn ingediend kan in zoverre geen doel treffen dat de termijn van tien dagen voor de zitting die geldt met betrekking tot het indienen van nadere stukken in acht is genomen. Voor zover verweerder eiseres tegenwerpt dat zij onvoldoende heeft aangetoond dat zij deze stukken niet reeds in het kader van de besluitvorming had kunnen overleggen, overweegt de rechtbank dat eiseres meermalen tijdens de procedure heeft aangegeven dat zij terzake van het verkrijgen van - nadere - stukken uit Iran niet rechtstreeks met haar moeder, de daartoe eerst aangewezen persoon, kon communiceren omdat deze daardoor gevaar zou lopen. In dat verband heeft zij onder meer, desgevraagd door verweerder, verklaard dat het duplicaat van haar identiteitsboekje in haar bezit is gekomen doordat haar moeder daartoe indirect is benaderd, waarna het buiten de onveilige post om door een passagier die naar Duitsland reisde vanuit Duitsland op de post naar eiseresses echtgenoot is gedaan. De rechtbank is van oordeel dat verweerder mede gelet op deze verklaring onvoldoende heeft gemotiveerd - als hiervoor in 2.10 weergegeven - waarom de stukken aan het door hem genomen besluit niet kunnen afdoen. Met name de hiervoor geciteerde drie producties inzake eiseresses door verweerder betwiste terugkeer uit Frankrijk naar Iran zien op een essentiëel onderdeel van eiseresses asielrelaas. Overigens merkt de rechtbank op dat in ieder geval een deel van de producties van na het bestreden besluit dateert. Ten slotte overweegt de rechtbank in dit kader nog dat eiseres heeft verklaard, ter zitting nader toegelicht, dat van haar niet kon worden gevergd dat zij de door verweerder verlangde reisbescheiden van de reis naar Frankrijk zou bewaren en bij haar uiteindelijke vertrek uit Iran zou meenemen, nu de reis naar Frankrijk plaats vond in een periode dat zij geen dermate grote problemen van de zijde van de autoriteiten in Iran ondervond dat deze haar een verzoek om internationale bescherming in enig ander land deden overwegen, integendeel: juist vanwege haar politieke activiteiten was eiseres in die periode van mening dat zij naar Iran diende terug te keren omdat daar haar aanwezigheid gevraagd werd. De rechtbank constateert dat deze verklaring op zich zelf steun vindt in het door eiseres in beroep overgelegde document terzake haar psychiatrische behandeling in Teheran wegens PTSS, nu dit document ziet op de periode waarin eiseres stelt in Iran te zijn geweest. 2.12 Het komt de rechtbank voor dat het vorenstaande voldoende rechtvaardigt dat eiseres de hiervoor vermelde producties van 10 augustus 2007, waar deze niet dateren van na het bestreden besluit, niet eerder heeft kunnen overleggen. Door zich ter zitting op te stellen als in 2.10 vermeld heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom geen van deze stukken, als voldoende geobjectiveerde nadere onderbouwing van eiseresses stellingen, kan afdoen aan verweerders conclusie dat aan eiseres artikel 31, tweede lid onder f, van de Vw kan worden tegengeworpen en haar asielrelaas ongeloofwaardig is. In dat verband overweegt de rechtbank nog dat zij, gelet op verweerders opstelling als vervat in 2.10, geen oordeel kan geven over de vraag of verweerder in redelijkheid artikel 31, tweede lid onder f, van de Vw heeft kunnen tegenwerpen, nu de onderhavige stukken van deze toets deel uitmaken. Zij zien immers op de nadere staving van eiseresses asielaanvraag en dienen derhalve ook ten behoeve van deze toets door verweerder in zijn beslissing te worden meegenomen. 2.13 In dat verband overweegt de rechtbank om proceseconomische redenen slechts ten aanzien van het navolgende nog als volgt: Verweerder heeft zijn conclusie in het bestreden besluit dat eiseres toerekenbaar geen afschrift heeft overgelegd van haar veroordeling door een rechtbank in Iran in 2003 gebaseerd op een algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 30 augustus 2006 (kenmerk DPV/AM-424/06/157120). Daaruit blijkt dat ook de Revolutionaire Rechtbanken in voorkomende gevallen doorslagen verstrekken van onder meer vonnissen. De conclusie van verweerder is voorts gebaseerd op hetgeen hem ambtshalve bekend is, te weten dat een groot aantal landgenoten van eiseres wel degelijk afschriften van vonnissen en andere documenten betreffende het strafproces kan overleggen, waardoor niet aannemelijk is geworden dat eiseres over dergelijke documenten niet de beschikking had. De rechtbank is van oordeel dat deze tweeledige motivering van verweerder in redelijkheid geen stand kan houden. In het algemeen ambtsbericht (pagina 54), voornoemd, is daartoe de volgende passage relevant: “De werkwijze van de revolutionaire rechtbanken is de afgelopen jaren op enkele punten iets transparanter geworden. Zo ontvangen verdachten thans in sommige gevallen doorslagen van oproepen, dagvaardingen of vonnissen. Van een systematische verbetering kan echter niet gesproken worden”. Gelet op deze passage heeft verweerder onvoldoende onderbouwd waarom (juist) van eiseres kon worden gevergd dat zij over een afschrift van een veroordelend vonnis beschikte. Uit het ambtsbericht kan slechts worden afgeleid dat er binnen de totale groep verdachten die worden onderworpen aan de revolutionaire rechtbanken, personen zijn die wel en personen die geen documenten ontvangen. Een en ander klemt temeer nu eiseres gedetailleerd heeft verklaard, desgevraagd bij het nader gehoor, over haar strafproces en het niet verstrekken van documenten aan veroordeelden. Dat het verweerder ambtshalve bekend is dat andere asielzoekers uit Iran wel over een afschrift van een vonnis of een ander dergelijk document beschikken maakt op zichzelf evenmin duidelijk waarom ook eiseres over deze documenten zou moeten beschikken. 2.14 Ten slotte overweegt de rechtbank nog dat niet in geschil is dat eiseres na haar komst naar Nederland heeft deelgenomen aan politieke activiteiten. Uit het bestreden besluit komt niet op kenbare wijze naar voren of en op welke wijze verweerder deze omstandigheid bij zijn besluitvorming heeft betrokken. 2.15 De rechtbank hecht er aan ten laatste op te merken dat met de interpretatie van de goede procesorde als door verweerder gevolgd - althans zo verstaat de rechtbank de opstelling van verweerder ter zitting - geen recht wordt gedaan aan het gegeven dat het hier de nadere onderbouwing van een asielrelaas betreft, waar andere maatstaven dienen te gelden dan waartoe de nationaal-bestuursrechtelijke jurisprudentie (inzake de bewijsfuik) zou kunnen nopen. Dat hangt immers samen met de aard van het te beschermen recht dat hier in het geding is: de bescherming van lijf en goed, verankerd in artikel 3 EVRM, het refoulement-verbod. Artikel 31, eerste lid, Vw staat aan deze benadering - die ziet op een materiele(r) waarheidstoets - niet in de weg, nu in casu immers sprake is van voortbouwen op eerdere stellingen, naar voren gebracht tijdens eiseresses nader gehoor, de correcties en aanvullingen daarop en het aanvullend gehoor. Een en ander vindt steun in de “rigourous scrutiny” van het asieldossier waartoe het refoulement-verbod krachtens onder meer de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Jabari van 11 januari 2000, appl.nr. 40035/98, verplicht. 2.16 Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb. Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiseres met inachtneming van al hetgeen in deze uitspraak is overwogen. 2.17 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. De kosten zijn op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 322,-). Beslissing De rechtbank: verklaart het beroep gegrond; vernietigt het bestreden besluit; draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak opnieuw te beslissen op de aanvraag van eiseres, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiseres moet voldoen. Aldus vastgesteld door mr. H. Gorter en in het openbaar uitgesproken op 28 september 2007, in tegenwoordigheid van mr. C.G.J.M. Moison als griffier. De griffier: mr. C.G.J.M. Moison De rechter: mr. H. Gorter afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing. Let wel: Ook als u in deze uitspraak (gedeeltelijk) in het gelijk bent gesteld, kan het van belang zijn hoger beroep in te stellen voor zover de rechtbank gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en u daar niet in wilt berusten.