
Jurisprudentie
BB7142
Datum uitspraak2007-10-29
Datum gepubliceerd2007-11-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 06/496
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-11-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 06/496
Statusgepubliceerd
Indicatie
Regeling GLB-inkomenssteun
Uitspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 06/496 29 oktober 2007
5134 Regeling GLB-inkomenssteun
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. P.M. Bakker Schut, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 16 juni 2006, bij het College binnengekomen op 20 juni 2006, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 12 mei 2006.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit van 23 maart 2006, waarbij appellants aanvraag om akkerbouwsubsidie in het kader van de Regeling GLB-inkomenssteun (hierna: de Regeling) is afgewezen.
Bij brief van 26 juni 2006 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Appellant heeft bij brief van 10 juli 2006 de gronden van zijn beroep aangevuld.
Op 21 juli 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 20 februari 2007 heeft appellant aanvullende informatie verstrekt.
Op 21 maart 2007 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant is verschenen. Verweerder werd ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“Artikel 22
1. Een landbouwer dient elk jaar een aanvraag voor de onder het geïntegreerd systeem vallende rechtstreekse betalingen in (…).
Artikel 108
Subsidiabele grond
Er kunnen geen betalingsaanvragen worden ingediend voor grond die op de datum vastgesteld voor aanvragen voor oppervlaktesteun in 2003 als blijvend grasland, voor meerjarige teelten, als bosgrond of voor niet-agrarische doeleinden in gebruik was. (…)”
Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover en ten tijde hier van belang als volgt:
“Artikel 2
Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze Verordening wordt verstaan onder:
1. (…)
2. "blijvend grasland": grond met een natuurlijke of ingezaaide vegetatie van grassen of andere kruidachtige voedergewassen die gedurende ten minste vijf jaar niet in de vruchtwisseling van het bedrijf werd opgenomen (…)
3. (…)
Artikel 15
Wijzigingen van de verzamelaanvragen
1. Na de uiterste datum voor de indiening van de verzamelaanvraag mogen individuele percelen landbouwgrond die eventueel gepaard gaan met de overeenkomstige toeslagrechten en die nog niet in de verzamelaanvraag zijn aangegeven voor welke van de oppervlaktegebonden steunregelingen ook, aan de verzamelaanvraag worden toegevoegd mits de in de betrokken steunregelingen gestelde eisen in acht worden genomen.
Voor individuele percelen landbouwgrond of toeslagrechten die reeds in de verzamelaanvraag zijn aangegeven, mogen onder dezelfde voorwaarden wijzigingen met betrekking tot het grondgebruik of de steunregeling worden aangebracht.
(…)
2. Onverminderd (…) worden overeenkomstig lid 1 van het onderhavige artikel aangebrachte wijzigingen schriftelijk aan de bevoegde autoriteit meegedeeld uiterlijk op 31 mei van het betrokken kalenderjaar (…)
Artikel 19
Verbetering van kennelijke fouten
Onverminderd de artikelen 11 tot en met 18, kan een steunaanvraag te allen tijde na de indiening ervan worden gecorrigeerd in geval van een kennelijke fout die door de bevoegde autoriteit wordt erkend.
Artikel 21
Te late indiening
1. (…)
2. Bij indiening van een wijziging van een verzamelaanvraag na de in artikel 15, lid 2, bepaalde uiterste datum wordt een verlaging met 1% per werkdag toegepast op de bedragen die verband houden met het werkelijke grondgebruik op de betrokken percelen landbouwgrond.
Wijzigingen van een verzamelaanvraag worden slechts aanvaard tot en met de in lid 1, derde alinea, bedoelde uiterste datum voor te late indiening van de verzamelaanvraag. Indien die datum evenwel niet later is dan de in artikel 15, lid 2, bepaalde uiterste datum, worden wijzigingen van een verzamelaanvraag niet langer aanvaard na die in artikel 15, lid 2, bepaalde uiterste datum.
3. (…)
Artikel 22
Intrekking van steunaanvragen
1. Een steunaanvraag kan te allen tijde geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken. (…)
Indien de bevoegde autoriteit de landbouwer echter reeds in kennis heeft gesteld van onregelmatigheden in de steunaanvraag of indien zij hem heeft geïnformeerd over haar voornemen een controle ter plaatse te verrichten en indien die controle ter plaatse vervolgens onregelmatigheden aan het licht brengt, is intrekking van de gedeelten van de steunaanvraag waarop die onregelmatigheden betrekking hebben, niet toegestaan.
2. (…)
Artikel 51
Kortingen en uitsluitingen bij een te hoge aangifte
1. Indien voor een gewasgroep de oppervlakte die is aangegeven met het oog op welke oppervlaktegebonden steunregelingen dan ook met uitzondering van die voor zetmeelaardappelen en zaaizaad als bedoeld in artikel 93, respectievelijk artikel 99 van verordening (eg) nr. 1782/2003, groter is dan de overeenkomstig artikel 50, leden 3 tot en met 5, van de onderhavige verordening geconstateerde oppervlakte, wordt de steun berekend op basis van de geconstateerde oppervlakte, verminderd met tweemaal het vastgestelde verschil indien dat verschil meer dan 3 % van de geconstateerde oppervlakte of dan twee hectare, maar niet meer dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte bedraagt.
Bedraagt het verschil meer dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte, dan wordt voor de betrokken gewasgroep geen aan de oppervlakte gekoppelde steun toegekend.
2. Indien ten aanzien van de totale geconstateerde oppervlakte waarop de verzamelaanvraag betrekking heeft, met uitzondering van de oppervlakten voor de steunregelingen voor zetmeelaardappelen en zaaizaad als bedoeld in artikel 93, respectievelijk artikel 99 van Verordening (EG) nr. 1782/2003, de aangegeven oppervlakte meer dan 30 % groter is dan de overeenkomstig artikel 50, leden 3 tot en met 5, van de onderhavige verordening geconstateerde oppervlakte, wordt voor het betrokken kalenderjaar de steun waarop de landbouwer overeenkomstig artikel 50, leden 3 tot en met 5, van de onderhavige verordening in het kader van de betrokken steunregelingen aanspraak zou kunnen maken, geweigerd.
Bedraagt het verschil meer dan 50 %, dan wordt de landbouwer nogmaals van steun uitgesloten voor een bedrag gelijk aan het bedrag dat overeenstemt met het verschil tussen de aangegeven oppervlakte en de overeenkomstig artikel 50, leden 3 tot en met 5, van de onderhavige verordening geconstateerde oppervlakte. dit bedrag wordt verrekend met de steunbetalingen in het kader van welke dan ook van de in de titels iii en iv van verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde steunregelingen waarop de landbouwer aanspraak kan maken op grond van de aanvragen die hij indient in de drie kalenderjaren volgende op het kalenderjaar waarin het verschil wordt vastgesteld. (…)
3. (…)”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant heeft met het op 21 april 2006 bij verweerder ontvangen formulier Gecombineerde opgave 2005 een verzamelaanvraag in het kader van de Regeling ingediend.
Blijkens het bij dit formulier behorende Overzicht gewaspercelen heeft hij in totaal 21.71 ha opgegeven voor akkerbouwsubsidie; daaronder de percelen groene braak met de volgnummers 2 van 5.91 ha en 4 van 4.80 ha.
- Bij brief van 10 februari 2006 heeft verweerder appellant meegedeeld dat bij controle gebleken is dat de percelen 2 en 4 geen subsidiabele gronden zijn als bedoeld in artikel 108 van Verordening (EG) nr. 1783/2003.
- In reactie op deze controlebevindingen heeft appellant bij brief van 12 februari 2006 geantwoord dat hij in verband met eerder aan verweerder gestelde vragen omtrent in onbruik geraakte percelen, waarop nog geen reactie is ontvangen, de percelen 2 en 4 de willekeurig gekozen gewascode voor groene braak heeft gegeven. Nu hij kennelijk geen akkerbouwsubsidie kan krijgen wenst hij een andere gewascode op te geven die wel inkomenssteun oplevert.
- Bij besluit van 23 maart 2006 heeft verweerder de aanvraag akkerbouwsubsidie afgewezen en appellant bovendien een uitsluiting opgelegd tot een bedrag van € 4777,09.
- Tegen dit besluit heeft appellant op 31 maart 2006 een bezwaarschrift ingediend.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen. Daarbij heeft hij opgemerkt dat het bezwaar kennelijk ongegrond is en dat daarom geen hoorzitting heeft plaatsgevonden.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij, samengevat, overwogen dat de percelen 2 en 4 als niet geconstateerd moeten worden aangemerkt, omdat zij niet voldoen aan de definitie akkerland zoals omschreven in artikel 108 van Verordening (EG) nr. 1782/2003. Daardoor ontstaat een verschil tussen de aangevraagde en de geconstateerde oppervlakte, dat uitgedrukt in de geconstateerde oppervlakte 97,36 % bedraagt. Verweerder was vervolgens gehouden om ingevolge artikel 51 van Verordening (EG) nr. 796/2004 de aanvraag af te wijzen en appellant tevens een uitsluiting op te leggen.
Appellant betwist niet dat de percelen 2 en 4 niet voldoen aan de definitie akkerland. Dat er volgens appellant geen verschil bestaat tussen groene braak en blijvend grasland laat onverlet dat de toepasselijke Europese regelgeving dat onderscheid wel maakt.
Aan het verzoek om de aanvraag te mogen wijzigen opdat alsnog subsidie wordt verstrekt kan slechts worden voldaan als de opgave van de percelen 2 en 4 zou berusten op een kennelijke fout. Daarvan is geen sprake.
Dat de afwijzing eerder had moeten plaatsvinden, zodat appellant tijdig de percelen alsnog voor een andere subsidie had kunnen opgeven, vloeit niet voort uit een onredelijk late besluitvorming. Alvorens op de aanvraag te kunnen beslissen heeft verweerder immers eerst een controle op de aanvraag moeten uitvoeren.
4. Het standpunt van appellant
Tengevolge van de invoering van de superheffing heeft appellant in 2003 zijn melkveebedrijf noodgedwongen onvrijwillig moeten sluiten. Met betrekking tot de daardoor voor hem ontstane schade heeft verweerder nog geen voor hem bevredigende regeling getroffen.
Appellant meent dat de akkerbouwsubsidie inkomenssteun omvat, die er is om de dalende prijzen te kunnen compenseren. Nu verweerder er niet in geslaagd is aan te geven op welke wijze hij gecompenseerd kan worden voor gronden die hij onvrijwillig niet meer kan gebruiken voor zijn bedrijf, kan verweerder niet besluiten hem geen subsidie toe te kennen. Appellant heeft immers recht op inkomenssteun.
Appellant heeft er tegen deze achtergrond voor gekozen de percelen 2 en 4 met gewascode groene braak op te voeren. Nu verweerder pas na 10 maanden op zijn aanvraag heeft beslist is hem de mogelijkheid ontnomen de percelen alsnog voor andere subsidieregelingen op te geven.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Appellant heeft verweerders conclusie dat de percelen 2 en 4 niet voldoen aan de definitie akkerland niet bestreden. Niet in geschil is daarom dat de percelen 2 en 4 niet als subsidiabele grond in de zin van artikel 108 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 kunnen gelden.
5.2 Het College kan appellant niet volgen in zijn betoog dat hij de percelen 2 en 4 door de onredelijk late beslissing van verweerder niet meer heeft kunnen aanmelden voor andere subsidieregelingen.
Allereerst merkt het College op dat niet gebleken is dat verweerder, gelet op het gegeven dat grote hoeveelheden aanvragen voor subsidies in het voorjaar rond de zelfde tijd plegen te worden ontvangen en dat daarop pas na een controle kan worden beslist, onredelijk lang heeft gewacht met zijn beslissing op de aanvraag akkerbouwsteun door na 10 maanden op de aanvraag te beslissen.
Voorzover appellant heeft willen betogen dat verweerder hem in de gelegenheid had moeten stellen zijn aanvraag te wijzigen of in te trekken overweegt het College als volgt.
Ingevolge artikel 15 van Verordening (EG) nr. 796/2004 konden in een aanvraag wijzigingen konden worden aangebracht tot 31 mei 2005. Vervolgens opent artikel 21 van deze verordening nog de mogelijkheid tot wijziging, onder toepassing van een korting van 1% per werkdag, tot in dit geval 13 juni 2005. Ten slotte kan een aanvraag ingevolge artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004 te allen tijde worden gecorrigeerd in geval van een kennelijke fout, die door de bevoegde autoriteiten wordt erkend.
Ingevolge artikel 22 van Verordening (EG) nr. 796/2004 kunnen aanvragen voorts te allen tijde geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken. Intrekking is echter niet meer mogelijk als de landbouwer reeds in kennis is gesteld van onregelmatigheden in de aanvraag.
In dit geval heeft verweerder appellant bij brief van 10 februari 2006 meegedeeld dat bij controle was gebleken dat de percelen 2 en 4 niet voldeden aan de definitie akkerland. Op dat ogenblik was intrekking van de aanvraag gelet op artikel 22 van de Regeling niet meer mogelijk. Wijziging van de aanvraag zou slechts mogelijk zijn geweest indien in de aanvraag sprake zou zijn geweest van een kennelijke fout.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een kennelijke fout hanteert verweerder als uitgangspunt het werkdocument AGR 49533/2002 van de Europese Commissie. Het College heeft in vaste jurisprudentie uitgesproken dit aanvaardbaar te achten.
Van een kennelijke fout kan over het algemeen alleen worden gesproken indien verweerder bij een summier onderzoek bij ontvangst van de aanvraag had kunnen vaststellen dat de aanvraag waarschijnlijk geen goede weergave was van hetgeen de aanvrager beoogde aan te vragen.
Omtrent de aanwezigheid van een kennelijke fout in de aanvraag is echter door appellant niets aangevoerd. Het College is daarvan evenmin gebleken.
5.3 Dat appellant van mening is dat verweerder hem alsnog een bevredigende oplossing dient te bieden voor het feit dat hij, naar hij stelt, onvrijwillig gronden niet meer kan gebruiken voor zijn bedrijf doet niet af aan het feit dat verweerder bij zijn beslissing op de aanvraag akkerbouwsubsidie van appellant gehouden is toepassing te geven aan het bepaalde in de Verordeningen (EG) nr. 1287/2003 en 796/2004. Het staat verweerder niet vrij van de daarin opgenomen regels af te wijken.
5.4 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet het College geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. F. Stuurop, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2007.
w.g. F. Stuurop w.g. F.W. du Marchie Sarvaas