Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB7041

Datum uitspraak2007-11-01
Datum gepubliceerd2007-11-05
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers380725 / KG ZA 07-1882 OdC/MA
Statusgepubliceerd


Indicatie

voorschot schadevergoeding asbestslachtoffer (niet-werknemer). Beroep op verjaring niet onaanvaardbaar. Het slachtoffer zal op korte termijn in aanmerking komen voor een uitkering op grond van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers. Vordering daarom ook in mindere mate spoedeisend.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK AMSTERDAM Sector civiel recht, voorzieningenrechter zaaknummer / rolnummer: 380725 / KG ZA 07-1882 OdC/MA Vonnis in kort geding van 1 november 2007 in de zaak van [eiseres], wonende te Amsterdam, eiseres bij dagvaarding van 9 oktober 2007, procureur mr. P.C.J. Twaalfhoven, advocaat mr. R.F. Ruers te Utrecht, tegen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid NEFALIT B.V., gevestigd te Goor, gemeente Hof van Twente, gedaagde, procureur mr. P.N. van Regteren Altena, advocaat mr. J.W. Bruidegom en mr. M. Witkamp te Rotterdam. Partijen zullen hierna [eiseres] en Nefalit genoemd worden. 1. De procedure Ter terechtzitting van 17 oktober 2007 heeft [eiseres] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Nefalit heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Partijen hebben vonnis gevraagd. 2. De feiten 2.1. [eiseres] is geboren op [geboortedatum]. In 1972 hebben de vader en drie broers van [eiseres] in de ouderlijke woning verbouwingswerkzaamheden verricht, waarbij asbesthoudende platen zijn verwerkt en bewerkt. Het betrof ongeveer 30 m2 asbestplaten, welke zijn toegepast in de wanden en het plafond van de keuken van de woning en in de wand tussen de keuken en de badkamer van de woning. [eiseres] heeft daarbij hand- en spandiensten verricht, waaronder het opvegen van het zaagsel en asbeststof. De werkzaamheden hebben ongeveer een maand geduurd. 2.2. Begin 2007 is door de longarts bij [eiseres] de diagnose mesothelioom gesteld. Deze diagnose is bevestigd door het Nederlands Mesotheliomen-panel. 2.3. [eiseres] heeft de asbestplaten, die nog in de woning aanwezig zijn, door Certichem Laboratory BV te Malden laten analyseren. Deze analyse heeft uitgewezen dat de platen 15-30% amosiet (bruin asbest) bevatten. 2.4. Nefalit, voorheen geheten Asbestona, was producent van asbestcement van 1935 tot 1983. Zij produceerde zogeheten Nobrandaplaten. In 1983 is de asbest-cementproductie gestaakt en in 1985 is de fabriek gesloten. Nefalit is als besloten vennootschap blijven voortbestaan en staat nog ingeschreven in het Handelsregister. De aandelen in Nefalit worden gehouden door Eternit. 2.5. Op 26 april 2007 heeft [eiseres] Nefalit aansprakelijk gesteld en vergoeding van haar materiële en immateriële schade gevorderd. Nefalit heeft aansprakelijkheid afgewezen. 3. Het geschil 3.1. [eiseres] vordert samengevat - veroordeling van Nefalit B.V. tot betaling van een voorschot op haar schadevergoeding van EUR 30.000,=, vermeerderd met rente en kosten. 3.2. Zij stelt daartoe – samengevat- als volgt. De in de woning gebruikte asbestplaten zijn Nobrandaplaten. Deze werden in 1972 door Nefalit geproduceerd en in de handel gebracht. De platen zijn destijds gekocht bij [naam] bouw-materialen en tegelhandel te Amsterdam. [naam] heeft schriftelijk bevestigd dat zij destijds Nobrandaplaten verkocht. Van de ziekte mesothelioom is slechts één oorzaak bekend, te weten de blootstelling aan asbeststof. Dit verband werd in 1960 vastgesteld in met name de publicatie van J.C. Wagner. Daarna is dit verband meermalen wetenschappelijk aangetoond en bevestigd. Na onderzoek van Dr. J. Stumphius op scheepswerf De Schelde, beschreven in het proefschrift “Asbest in een bedrijfsbedrijfsbevolking”, waren in Nederland in 1969 de gevaren van asbest bekend. Bovendien wezen wetenschappers erop dat er bij de blootstelling aan asbeststof geen veilige drempelwaarde bestond: elke blootstelling aan asbeststof, hoe gering in duur en omvang ook, levert het risico van mesothelioom op. Dit betekent dat ook de relatief korte en beperkte blootstelling die [eiseres] in 1972 aan asbeststof heeft ondergaan, de ziekte mesothelioom kon veroorzaken. De heersende medische opvatting in 1970 was dat de meest gebruikte asbestsoorten, te weten chrysotiel (wit asbest), amosiet (bruin asbest) en crocidoliet (blauw asbest) als verwekker van asbestose en mesothelioom werden beschouwd. Uit de diverse publicaties kan worden geconcludeerd dat in 1972, het jaar waarin [eiseres] aan asbeststof werd blootgesteld, het gevaar van asbeststof volledig bekend was. Nefalit was derhalve in 1972 bekend of had bekend moeten zijn met het gevaar van het normale gebruik van haar asbesthoudende Nobrandaplaten. Zij had op zijn minst haar afnemers en gebruikers moeten waarschuwen voor dit gevaar. Door dit na te laten heeft [eiseres] schade geleden. Om die reden heeft Nefalit onrechtmatig gehandeld jegens [eiseres]. Afgezien van de blootstelling aan asbeststof uit de Nobrandaplaten in 1972 is [eiseres] niet bekend met enig andere blootstelling aan asbeststof. Voldoende aangetoond is dat [eiseres] in 1972 door een Nefalit-product is blootgesteld aan asbest. Voor zoveel nodig beroept [eiseres] zich op het bepaalde in artikel 6:99 BW. Het verweer van Nefalit dat [eiseres]’s vordering verjaard zou zijn, is onredelijk en onacceptabel jegens [eiseres]. [eiseres] verwijst hiervoor naar de arresten van de Hoge Raad Van Hese/De Schelde van 28 april 2000 en erven Horsting/Eternit van 25 november 2005. Gelet op de feiten en omstandigheden en de rechtspraak inzake product-aansprakelijkheid kan er geen twijfel over bestaan dat Nefalit jegens haar aansprakelijk is en gehouden haar schade te vergoeden. Aldus [eiseres]. 3.3. Nefalit voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 4. De beoordeling 4.1. De gevorderde voorziening strekt tot betaling van een geldsom. Voor toewijzing van een dergelijke vordering in kort geding is slechts dan plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering voldoende aannemelijk zijn en uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is. Bij de afweging van de belangen van partijen moet mede worden betrokken het risico dat niet kan worden terugbetaald. 4.2. Eerst dient het meest verstrekkende verweer van Nefalit, dat de vordering van [eiseres] verjaard is, te worden behandeld. 4.3. Vijfendertig jaar na het schadetoebrengende feit heeft [eiseres] Nefalit aansprakelijk gesteld. Op grond van artikel 3:310, tweede lid, Burgerlijk Wetboek, bedraagt de verjaring van de vordering tot schadevergoeding dertig jaar na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt, indien de schade een gevolg is van onder meer verontreiniging van lucht, water of bodem. 4.4. Zoals de Hoge Raad in zijn arrest van 28 april 2000 (De Schelde) heeft overwogen, kan in uitzonderlijke gevallen de verjaringstermijn van artikel 3:310 lid 2 BW buiten toepassing blijven voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Een zodanig uitzonderlijk geval kan zich voordoen wanneer onzeker is of de gebeurtenis die de schade kan veroorzaken inderdaad tot schade zal leiden, die onzekerheid zeer lange tijd is blijven bestaan en de schade in die zin naar haar aard verborgen is gebleven dat zij daadwerkelijk is ontstaan en dus pas kon worden geconstateerd nadat de verjaringstermijn reeds was verstreken. 4.5. Of in gevallen als de onderhavige toepassing van de verjaringstermijn van dertig jaar na de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, inderdaad naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, zal met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval moeten worden beoordeeld. Daarbij dienen de in voormeld arrest van de Hoge Raad vervatte gezichtspunten te worden betrokken, te weten: a) of het gaat om vergoeding van vermogensschade dan wel van nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, en, mede in verband daarmede, of de gevorderde schadevergoeding ten goede komt aan het slachtoffer zelf, diens nabestaanden dan wel een derde; b) in hoeverre voor het slachtoffer respectievelijk zijn nabestaanden ter zake van de schade een aanspraak op een uitkering uit andere hoofde bestaat; c) de mate waarin de gebeurtenis de aangesprokene kan worden verweten; d) in hoeverre de aangesprokene reeds vóór het verstrijken van de verjaringstermijn rekening heeft gehouden of had behoren te houden met de mogelijkheid dat hij voor de schade aansprakelijk zou zijn; e) of de aangesprokene naar redelijkheid nog de mogelijkheid heeft zich tegen de vordering te verweren; f) of de aansprakelijkheid (nog) door verzekering is gedekt; g) of na het aan het licht komen van de schade binnen redelijke termijn een aansprakelijkstelling heeft plaatsgevonden en een vordering tot schadevergoeding is ingesteld. 4.6. De voorzieningenrechter beperkt zich tot gezichtspunt b. Hieromtrent geldt in het bijzonder het volgende: Per 1 februari 2004 is artikel 3:310 lid 5 BW ingevoerd. Deze bepaling breidt de verjaringstermijn van 30 jaar na de schadeveroorzakende gebeurtenis uit tot 5 jaar na het bekend worden van de schade. Die regeling is echter beperkt tot schade die zijn oorsprong vindt in gebeurtenissen die hebben plaats gevonden na 1 februari 2004 en geldt dus niet voor voordien plaatsgevonden gebeurtenissen. Uitgangspunt is daarbij geweest de rechtszekerheid, die met verjaring wordt beoogd, te eerbiedigen. Dit brengt mee dat slachtoffers – onder wie [eiseres] – van gebeurtenissen vóór 1 februari 2004 niet onder die verruimde verjaringsregeling vallen. Ter compensatie daarvan is de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers tot stand gebracht. In plaats van een beroep op de onaanvaardbaarheid dient [eiseres] zich dus allereerst op deze Regeling te beroepen nu zij – zoals haar raadsman ter zitting te kennen heeft gegeven – op basis daarvan in december 2007 in aanmerking kan komen voor een uitkering van EUR 16.000,=. Dit brengt ook mee dat de vordering in mindere mate spoedeisend is, in aanmerking genomen dat de medische situatie van [eiseres] na behandeling niet acuut is. De vordering voldoet daarmee niet aan het onder 4.1 genoemde criterium. 4.7. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Nefalit B.V. worden begroot op: - vast recht EUR 251,00 - salaris procureur 816,00 Totaal EUR 1.067,00 5. De beslissing De voorzieningenrechter 5.1. weigert de gevraagde voorziening, 5.2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Nefalit tot op heden begroot op EUR 1.067,=, 5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. R. Orobio de Castro, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.H. Abbas, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2007.?