Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB7022

Datum uitspraak2007-11-01
Datum gepubliceerd2007-11-19
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
ZaaknummersAWB 06/2795
Statusgepubliceerd


Indicatie

Onder omstandigheden kan niet worden gezegd dat sprake is van parkeren.


Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR Sector Bestuursrecht Zaaknummer: 06/2795 PARKBL Uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak van: [naam eiser], wonende te Bergen, eiser, tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Bergen, verweerder. Verweerder heeft eiser op 23 juli 2006 een naheffingsaanslag parkeerbelasting van € 47,75 opgelegd. Het tegen deze beschikking door eiser gemaakte bezwaar heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar 25 augustus 2006 ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft eiser beroep ingesteld bij brief van 24 september 2006. De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 september 2007, waar eiser in persoon is verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door T.F.C. Smit. Motivering 1. In geschil is of verweerder eiser de naheffingsaanslag parkeerbelasting mocht opleggen. 2. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2006 (hierna: Verordening parkeerbelasting), vastgesteld door de raad van de gemeente Bergen op 22 november 2005, wordt verstaan onder parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden. 3. Verweerder heeft zich in de uitspraak op bezwaar op het standpunt gesteld dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Daarbij gaat hij uit van de constatering van de parkeercontroleurs dat eiser op 23 juli 2006 om 11.16 uur gedurende 2 minuten heeft stilgestaan aan de Stationsstraat te Bergen, zonder de verschuldigde parkeerbelasting te hebben voldaan. In zijn verweerschrift heeft verweerder erop gewezen dat de parkeercontroleurs eiser hebben verzocht een parkeerkaartje te kopen, maar dat eiser aan dit verzoek niet heeft voldaan. 4. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd. Daartoe heeft eiser betoogd dat hij slechts 30 seconden stil heeft gestaan op de parkeerplaats ten laste waarvan de naheffingsaanslag is opgelegd. 5. De rechtbank gaat uit van de volgende - niet in geschil zijnde - omstandigheden. Voor het parkeren op de plek aan de Stationsstraat waar eisers auto op 23 juli 2006 om 11.16 uur stond, diende parkeerbelasting te worden voldaan. Eiser heeft op deze parkeerplek de motor van zijn auto niet uitgeschakeld, noch heeft hij daar zijn auto verlaten. Vervolgens is eiser op de betreffende parkeerplaats door twee parkeercontroleurs aangesproken en desgevraagd heeft eiser meegedeeld een parkeerkaartje te zullen gaan kopen. Zeer kort daarop vatte eiser het plan op om een andere - voor hem gunstigere - parkeerplek te gaan zoeken. Om die reden heeft eiser geen parkeerkaartje gekocht om te parkeren aan de Stationsstraat, maar is hij weggereden. Vervolgens heeft eiser zijn auto geparkeerd aan de Breelaan en daar om 11.20 uur een parkeerkaartje gekocht. 6. Onder deze omstandigheden was naar het oordeel van de rechtbank aan de Stationsstraat geen sprake van ‘parkeren’ in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening Parkeerbelastingen. Eiser is immers vrijwel direct nadat hij zijn auto tot stilstand had gebracht om te gaan parkeren aan de Stationsstraat van gedachten veranderd en naar een andere parkeerplaats gereden. Van iemand die gedurende zeer korte tijd met draaiende motor zijn auto stil zet op een parkeerplaats en vrijwel direct daarna – zonder de auto te verlaten – het plan opvat om elders een parkeerplaats te zoeken, kan niet worden gezegd dat hij parkeert. Ook kan onder die omstandigheden in redelijkheid van iemand niet worden gevergd dat hij een parkeerkaartje koopt voor de plek waar hij gedurende die zeer korte tijd stilstaat. Bij dit oordeel neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat de naheffingsaanslag waarschijnlijk vooral is opgelegd vanwege eisers aanvankelijke toezegging aan de parkeercontroleurs dat hij een parkeerkaartje zou kopen. De naheffingsaanslag zou volgens verweerder waarschijnlijk niet zijn opgelegd als de parkeercontroleurs eiser niet hadden aangesproken. De rechtbank is van oordeel dat de belastingplicht voor eiser niet kan zijn ontstaan enkel en alleen doordat hij de parkeercontroleurs zijn voornemen een parkeerkaartje te kopen kenbaar heeft gemaakt, op welk voornemen hij binnen zeer korte tijd is teruggekomen. 7. Nu eiser aan de Stationsstraat niet heeft geparkeerd, is hem ten onrechte een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. Het beroep is dus gegrond en de uitspraak op bezwaar komt voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met de Verordening Parkeerbelastingen. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak voorzien door de naheffingsaanslag van 23 juli 2006 te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar. Verweerder hoeft dus geen nieuwe uitspraak te doen op het bezwaar van eiser. 8. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld of gebleken dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Beslissing De rechtbank - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de uitspraak op bezwaar van verweerder van 25 augustus 2006; - herroept de aan eiser opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting van 23 juli 2006; - bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar; - bepaalt dat de gemeente Bergen aan eiser het griffierecht van € 38,00 vergoedt. Deze uitspraak is gedaan op 1 november 2007 door mr. drs. W.P. van der Haak, rechter, in tegenwoordigheid van mr. D.J.H. Best, griffier. griffier rechter Tegen deze uitspraak kunnen partijen hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.