
Jurisprudentie
BB7019
Datum uitspraak2007-11-05
Datum gepubliceerd2007-11-05
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers89285 KGRK 07-665
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-11-05
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers89285 KGRK 07-665
Statusgepubliceerd
Indicatie
Artikel 280 en 81 Rv. Rechtbank kondigt voornemen aan om het verlenen van bijstand door een persoon die geen procureur is, te weigeren. Rechtbank roept deze persoon op om over dit voornemen gehoord te worden. Rechtbank wordt vervolgens gewraakt. Wrakingsverzoek gebaseerd op acht gronden waaronder de nevenfuncties van één van de betrokken rechters en het gebrek aan respect bij de rechtbank voor lastige en geduchtige procesvertegenwoordigers. Verzoek afgewezen.
Uitspraak
beschikking
RECHTBANK ZUTPHEN
rekestnummer: 89285 KGRK 07-665
Beschikking van 5 november 2007 van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van:
[verzoeker]
wonende te [plaats],
strekkende tot wraking van:
MR. D. VERGUNST
MR. I.G.M.Th. WEIJERS-VAN DER MARCK
en
MR. R.A. ESKES
rechters in deze rechtbank
Verzoeker zal hierna [verzoeker] worden genoemd. Verweerders zullen hierna tezamen Vergunst c.s. worden genoemd. Indien daar aanleiding voor bestaat zullen zij respectievelijk met Vergunst, Weijers en Eskes worden aangeduid.
1. Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
1.1. De brief van de griffier van deze rechtbank aan [verzoeker] van 9 oktober 2007 die luidt, voor zover relevant:
"De rechtbank overweegt met toepassing van de artikelen 280 en 81 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering u gedurende een nader te bepalen periode te weigeren als procesvertegenwoordiger in kinderbeschermingszaken.
De meervoudige kamer wenst u hierover te doen horen ter terechtzitting op maandag 5 november 2007 om 09.30 uur, in het gerechtsgebouw te Zutphen, Martinetsingel 2."
1.2. De brief van [verzoeker] van 15 oktober 2007 , die luidt, voor zover relevant:
"Ondergetekende [verzoeker] verzoekt binnen de termijn van een week na dagtekening om toezending van de namen van de rechters in de zaak (…) inzake de hoorzitting gepland op maandag 5 november 2007 om 09:30 uur."
1.3. De brief van de griffier van 18 oktober 2007 aan [verzoeker] waarin de griffier bekend maakt dat Vergunst c.s. de behandelend rechters zijn op voormelde hoorzitting op 5 november 2007.
1.4. De brief van 19 oktober 2007 van [verzoeker] waarin hij schrijft dat hij Vergunst c.s. wraakt wegens subjectieve en objectieve partijdigheid.
1.5. De brief aan [verzoeker] van 23 oktober 2007 waarin [verzoeker] onder meer wordt medegedeeld dat het gewenst is dat hij zijn verzoek tot wraking van Vergunst c.s. vóór 31 oktober 2007 nader motiveert.
1.6. Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van het wrakingverzoek op 30 oktober 2007 waaruit blijkt dat zijn verschenen [verzoeker] en Vergunst c.s. .Ter zitting zijn ook aanwezig [echtpaar], hierna [echtpaar], het echtpaar dat door [verzoeker] op deze rechtbank ten processe vertegenwoordigd wordt.
1.7. De ter zitting van 30 oktober 2007 overhandigde pleitnotitie van [verzoeker] die ook dient als antwoord op de onder 1.5 bedoelde brief.
2. Het wrakingsverzoek en het verweer
2.1. Ter zitting heeft [verzoeker] een schriftelijke motivering van zijn verzoek overgelegd en deze motivering mondeling toegelicht. De door [verzoeker] gebruikte afkorting SGJ betreft de Stichting Gereformeerde Jeugdbescherming, die als gezinsvoogdij-instelling fungeert in zaken waarin [verzoeker] regelmatig als procesvertegenwoordiger van ouders optreedt.
2.2. Mede onder verwijzing naar artikel 81 en 281 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) wraakt [verzoeker], Vergunst c.s. - samengevat - op de volgende gronden. Voor de duidelijkheid zullen de teksten van de onderhavige wetsartikelen worden vermeld.
Artikel 81 Rv:
1. De kantonrechter kan bij met redenen omklede beschikking bijstand of vertegenwoordiging door een persoon tegen wie ernstige bezwaren bestaan en die geen advocaat, procureur of deurwaarder is, weigeren. De weigering geldt voor een bepaalde zaak of voor een door de kantonrechter te bepalen tijd.
2. De weigering wordt aan de desbetreffende partij en aan de in het eerste lid bedoelde persoon schriftelijk meegedeeld met vermelding van de reden van de weigering. Tevens stelt de kantonrechter de partij in de gelegenheid een andere persoon aan te wijzen. Daartoe houdt hij de zaak zo nodig aan.
3. De kantonrechter kan bepalen dat een beschikking, op grond van het eerste lid gegeven, uitvoerbaar bij voorraad is.
4. De persoon die is geweigerd, kan binnen vier weken na de verzending van de beschikking in beroep komen bij het gerechtshof.
5. Het gerechtshof beslist na de betrokken kantonrechter te hebben uitgenodigd de nodige inlichtingen te verstrekken en na de appellant te hebben gehoord.
Grond 1.
Er is niet voldaan aan lid 2 van artikel 81 Rv. Bovendien is dit artikel niet van toepassing nu de tegen hem aangekondigde procedure niet met een dagvaarding wordt ingeleid maar met een verzoekschrift. Vergunst c.s. zijn partijdig nu zij aldus in strijd met een wettelijk voorschrift hebben gehandeld waardoor het beginsel "fair trial" wordt geschonden.
Grond 2.
De reden om [verzoeker] te weigeren als procesvertegenwoordiger, is hem niet schriftelijk medegedeeld. In dit licht kan de zitting op 5 november 2007 geen doorgang vinden. Vergunst c.s. zijn partijdig nu zij aldus in strijd met een wettelijk voorschrift hebben gehandeld waardoor het beginsel "fair trial" wordt geschonden.
Grond 3.
De procedure waarin de rechtbank aan [verzoeker] te kennen heeft gegeven dat hij niet langer als procesvertegenwoordiger mag optreden is geen procedure ten overstaan van de kantonrechter maar een procedure bij de kinder(bestuurs)rechter. Vergunst c.s. zijn partijdig nu zij aldus in strijd met een wettelijk voorschrift hebben gehandeld waardoor het beginsel "fair trial" wordt geschonden.
Grond 4
Artikel 281 luidt:
1. Indien het verzoekschrift ten onrechte niet door een procureur is ingediend, biedt de rechter de verzoeker de gelegenheid binnen een door hem te bepalen termijn dit verzuim te herstellen. Maakt de verzoeker van deze gelegenheid geen gebruik, dan wordt hij in het verzoek niet ontvankelijk verklaard.
2. Tegen een beslissing ingevolge het eerste lid staat geen hogere voorziening open.
Er is geen sprake van een verplichte procureurstelling. [verzoeker] heeft geen verzoekschrift ingediend. Alle verzoekschriften in de procedures van [echtpaar] zijn ingediend en ondertekend door [echtpaar] en niet door [verzoeker]. Vergunst c.s. zijn partijdig nu zij aldus in strijd met een wettelijk voorschrift hebben gehandeld waardoor het beginsel "fair trial" wordt geschonden.
Grond 5.
De nevenfuncties van Vergunst.
a. Vergunst heeft een nevenfunctie bij De Vluchtheuvel. Voor hulpverlening participeert De Vluchtheuvel in de SGJ, de voogdijinstelling die een rol speelt in de procedure van [echtpaar]; de Vluchtheuvel beveelt de SGJ aan in een advertentiecampagne en er is praktische samenwerking tussen de Vluchtheuvel en de SGJ;
b. Vergunst vervult een nevenfunctie bij de Nederlandse Orde van Advocaten;
c. Vergunst vervult een nevenfunctie bij het Driestar College.
Vergunst is partijdig nu hij aldus in strijd met een wettelijk voorschrift en/of richtlijnen inzake nevenfuncties heeft gehandeld waardoor het beginsel "fair trial" wordt geschonden.
Grond 6
[[verzoeker] noemt dit grond 5 maar gezien de door hem toegepaste telling van zijn gronden gaat de rechtbank ervan uit dat grond 6 bedoeld wordt].
De zaak [familie]/SJG die bij deze rechtbank loopt.
Grond 7
Het gebrek aan respect van Vergunst c.s. voor een bekwame en lastige tegenstander als [verzoeker].
Grond 8
Het ten onrechte inzetten van het middel om een procesvertegenwoordiger te weigeren.
Vergunst c.s. hebben gemotiveerd verweer gevoerd op welk verweer - zo nodig - in het hierna volgende zal worden ingegaan.
3. De beoordeling
3.1. Op de voet van artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan op verzoek van een partij een rechter die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 14 lid 1 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.3. In het licht van deze jurisprudentie dient te worden onderzocht of de door [verzoeker] aangevoerde gronden kunnen worden gekwalificeerd als dergelijke uitzonderlijke omstandigheden.
3.4. Het betoog van [verzoeker] zoals geformuleerd in de gronden met nummer 1,2 3, en 4 komt er in de kern op neer dat Vergunst c.s. ten onrechte artikel 81 Rv van toepassing hebben geacht en in strijd hebben gehandeld met de voorschriften die in artikel 81 Rv worden gegeven. [verzoeker] zal niet in dit argument worden gevolgd. Het ten onrechte of onjuist toepassen van wettelijke voorschriften door een rechter heeft niet tot onmiddellijk gevolg dat de rechter niet onpartijdig is. Zelfs indien aangenomen moet worden dat de rechter ten onrechte een wetsartikel toepast of onjuist toepast, vloeit uit dit enkele feit nog niet voort dat de rechterlijke onpartijdigheid schade lijdt. Er zal sprake moeten zijn van bijkomende omstandigheden die een dergelijk oordeel kunnen dragen. [verzoeker] heeft dergelijke omstandigheden niet genoemd noch zijn ze anderszins gebleken.
3.5. [verzoeker] ziet hierbij ook over het hoofd dat in deze fase van de procedure artikel 81 Rv nog geen rol speelt. Zoals uit de hiervoor onder 1.1 genoemde brief van 9 oktober 2007 volgt heeft de rechtbank hem alleen kenbaar gemaakt dat het voornemen bestaat om hem als procesvertegenwoordiger te weigeren. [verzoeker] zal over dit voornemen nog worden gehoord en naar gelang de uitkomst van dit verhoor zal over zijn positie als procesvertegenwoordiger worden beslist. De stelling van [verzoeker] dat hem de reden van de weigering niet schriftelijk is medegedeeld, treft dus geen doel nu er tot op heden geen sprake is van een weigering hem als procesvertegenwoordiger te laten optreden. [verzoeker] wordt gevolgd in zijn argument dat de procedure geen zaak is bij de kantonrechter. Nu echter artikel 280 Rv luidt:
"In zaken waarin de indiening van het verzoekschrift niet door een procureur behoeft te geschieden, zijn de artikelen 80 en 81 van overeenkomstige toepassing."
volgt hieruit dat ook de rechtbank in zaken waarin geen procureurstelling vereist is, procesvertegenwoordiging door een bepaald persoon kan weigeren. [verzoeker] citeert abusievelijk het niet toepasselijke artikel 281 Rv in plaats van het in de onder 1.1. geciteerde brief bedoelde artikel 280 Rv.
3.6. Ter zitting heeft Vergunst inhoudelijk bestreden dat hij de nevenfuncties heeft als door [verzoeker] gesteld.
3.7. Vergunst heeft in dit verband gesteld dat hij lid is van een onafhankelijke klachtencommissie bij De Vluchtheuvel, hij geen nevenfunctie heeft bij de Nederlandse Orde van Advocaten maar lid is van de Raad van Discipline en lid is van de onafhankelijke examencommissie van het Driestar College in Gouda. Vergunst heeft aan zijn betoog toegevoegd dat het hem niet bekend is of er een relatie bestaat tussen De Vluchtheuvel en de SGJ en of De Vluchtheuvel in dat kader de SGJ aanbeveelt.
3.8. Nu [verzoeker] onder meer Vergunst wraakt wegens zijn subjectieve en objectieve partijdigheid, is het aan [verzoeker] om met feiten te komen die dit oordeel kunnen dragen. De omstandigheid dat Vergunst lid is van een commissie bij De Vluchtheuvel, kan echter niet als een zodanig feit worden aangemerkt. Vergunst heeft gesteld dat deze commissie onafhankelijk opereert van De Vluchtheuvel en [verzoeker] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit het tegendeel volgt. Voorts, ook al zou De Vluchtheuvel connecties hebben met de SJG, dan heeft deze omstandigheid niet tot onmiddellijk gevolg dat hierdoor een onaanvaardbare relatie ontstaat tussen de SGJ en Vergunst waardoor hij de schijn op zich laadt dat zijn partijdigheid in het geding is, gelet op de onafhankelijke positie van deze commissie jegens de Vluchtheuvel.
3.9. Anders dan [verzoeker] meent, heeft het voorzitterschap van de Raad van Discipline van Vergunst evenmin tot gevolg dat Vergunst subjectief partijdig is dan wel objectief de schijn van partijdigheid - de rechtbank begrijpt: ten nadele van procesgemachtigden - op zich heeft geladen. Vergunst is een door de Minister benoemde voorzitter van een ingevolge artikel 46a van de Advocatenwet ingesteld orgaan - de Raad van Discipline - dat belast is met de tuchtrechtspraak waaraan advocaten zijn onderworpen. De Raad van Discipline is geen verantwoording verschuldigd aan de Orde van Advocaten en beoefent deze tuchtrechtspraak onafhankelijk van de Orde van Advocaten. In hoeverre dit voorzitterschap tot gevolg heeft dat Vergunst c.s. partijdigheid jegens [verzoeker] verweten kan worden valt dan ook niet in te zien. [verzoeker] heeft geen feiten of omstandigheden genoemd die zijn stelling op dit punt kunnen ondersteunen.
3.10. Tot slot heeft [verzoeker] de nevenfunctie van Vergunst bij het College De Driestar genoemd. Vergunst heeft als reactie hierop onbetwist gesteld dat hij al bijna 20 jaar lid is van de beroepscommissie voor examens die onafhankelijk van het College De Driestar klachten van examinandi in behandeling neemt. In al die jaren is maar één klacht behandeld. Hier geldt hetzelfde als overwogen over het lidmaatschap van de commissie bij De Vluchtheuvel. De commissie is onafhankelijk van De Driestar en heeft dus uit dien hoofde geen directe verbinding met het College De Driestar, laat staan met eventuele relaties van De Driestar.
3.11. Als zesde wrakingsgrond heeft [verzoeker] de procedure genoemd tussen [de familie] - SGJ. Vooropgesteld dient hierbij te worden dat deze procedure geheel los staat van de procedure zoals aangekondigd in de brief van de griffier van deze rechtbank van 9 oktober 2007, hiervoor onder 1.1 genoemd. In dat licht zal niet inhoudelijk op de door [verzoeker] genoemde procedure worden ingegaan. Voor zover [verzoeker] bedoelt te stellen dat Vergunst c.s. partijdig zijn omdat ze trachten een geduchte tegenstander van de SGJ - [verzoeker] - monddood te maken om daarmee de SGJ in de kaart spelen, zal [verzoeker] hierin niet worden gevolgd nu [verzoeker] niet aannemelijk heeft gemaakt dat Vergunst c.s. dit beogen.
3.12. De omstandigheid dat de kinderrechters werkafspraken maken met de jeugdzorg is al evenmin een aanwijzing voor de vraag of de rechters onpartijdig zijn. Sinds jaar en dag worden tussen de rechtbank en instanties die veel zaken aanleveren zoals bijvoorbeeld de jeugdzorg, werkafspraken gemaakt met als doel een vlot verloop van de procedure, hetgeen met name in het voordeel werkt van betrokken partijen.
3.13. Dat Vergunst c.s. geen respect hebben voor een bekwame en lastige verdediging zoals door [verzoeker] als zevende wrakingsgrond wordt aangevoerd, is in het geheel niet komen vast te staan. Het enkele door Vergunst c.s. geuite voornemen, zoals verwoord in de brief van 9 oktober 2007, hiervoor onder 1.1 vermeld, getuigt niet van respectloosheid maar van betrokkenheid bij de procedures waarin [verzoeker] als procesvertegenwoordiger optreedt.
3.14. De achtste wrakingsgrond: dat Vergunst c.s. ten onrechte het middel van de artikelen 280 en 81 Rv inzetten om een procesvertegenwoordiger te weigeren, kan evenmin leiden tot het oordeel dat de onpartijdigheid van Vergunst c.s. schade zou kunnen lijden. Vergunst c.s. hebben slechts het voornemen geuit om gebruik te maken van een wettelijke voorziening in welk kader zij [verzoeker] willen horen. Dat het opvatten van een dergelijk - bij wet mogelijk gemaakt - voornemen blijkt geeft van een partijdige opstelling jegens [verzoeker] valt niet in te zien en [verzoeker] motiveert dit ook niet. Dat Vergunst c.s. met dit voornemen uitsluitend erop uit zijn om de behandeling van de verzoekschriften van [de familie] uit te stellen en zo de SJG te bevoordelen, is niet gebleken. Indien [verzoeker] dit stelt, zoals hij in zijn schriftelijke toelichting heeft gedaan, zal [verzoeker] deze stelling op zijn minst door het noemen van bijkomende omstandigheden aannemelijk moet maken. [verzoeker] heeft dit niet gedaan.
3.15. De conclusie luidt dan ook dat geen van de afzonderlijke wrakingsgronden kan worden aangemerkt als een uitzonderlijke omstandigheid zoals onder 3.2 bedoeld. Dit betekent ook dat alle wrakingsgronden, tezamen in onderling verband gelezen en beoordeeld, evenmin kunnen leiden tot het oordeel dat er sprake is van een dergelijke uitzonderlijke omstandigheid.
3.16. De beslissing luidt daarom als volgt.
4. De beslissing
De rechtbank:
4.1. wijst het verzoek tot wraking van mr. D. Vergunst, mr. I.G.M.Th. Weijers-Van der Marck en mr. R.A. Eskes af;
4.2. bepaalt dat de mondelinge behandeling van het voornemen van de rechtbank zoals verwoord in de brief van 9 oktober 2007 op 5 november 2007 om 09.30 uur ten overstaan van voornoemde rechters doorgang zal vinden.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. Vrieze, president, mr. K. van Duyvendijk en mr. A.B.A.P.M. Varenhorst-Ficq, beiden vice-president, en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2007 in aanwezigheid van mr. H.C. Wichers Hoeth, griffier.