
Jurisprudentie
BB7015
Datum uitspraak2007-11-02
Datum gepubliceerd2007-11-05
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/4326 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-11-05
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/4326 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
WAO-schatting.
Uitspraak
05/4326 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 30 mei 2005, 04/4814 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 november 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H.J.A. Aerts, advocaat te Roermond, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2007.
Appellante is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. M. de Graaff.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit op bezwaar van 18 oktober 2004 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het primaire besluit waarbij geweigerd is appellante een WAO-uitkering toe te kennen per
30 juni 2003 gehandhaafd.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hierbij heeft zij overwogen dat haar niet is gebleken dat onvoldoende rekening is gehouden met de voor appellante geldende beperkingen of dat die beperkingen niet juist zijn vastgesteld. Zij is voorts van oordeel dat appellante in beroep geen medische stukken in geding heeft gebracht op grond waarvan zou kunnen worden getwijfeld aan de juistheid van het oordeel van de verzekeringsartsen en ziet, mede in verband hiermee, geen aanleiding om een medisch deskundige te benoemen. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat appellante per 30 juni 2003 in staat te achten was de door de arbeidsdeskundige voorgehouden functies te verrichten.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij, gelet op haar lichamelijke en psychische klachten, geen duurzaam benutbare mogelijkheden tot het verrichten van arbeid heeft. Ter onderbouwing van deze grief heeft zij verwezen naar informatie van de haar behandelend reumatoloog D. van Zeben van 13 juni 2002 en van de haar behandelend psychiater A.M.A. Westgeest van 5 april 2005 en van 18 april 2006. Zij heeft de Raad ten slotte verzocht om een deskundige te benoemen.
De Raad is, evenals de rechtbank, van oordeel dat de medische beoordeling door de (bezwaar-)verzekeringsarts zorgvuldig is geweest en stelt zich volledig achter de overwegingen van de rechtbank terzake. De in hoger beroep overgelegde medische informatie roept bij de Raad geen twijfel op aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv, nu het schrijven van de reumatoloog geen nieuwe informatie bevat waarmee geen rekening is gehouden door de (bezwaar-)verzekeringsarts en de informatie van de psychiater allereerst niet ziet op de situatie op de datum in geding maar op een periode ruim daarna en bovendien de door de psychiater gestelde diagnose niet wezenlijk anders is dan die van de (bezwaar-) verzekeringsarts. Ook wat betreft de recidiverende KNO-klachten ziet de Raad geen aanleiding tot twijfel aan de FML, waarbij geen beperkingen zijn opgenomen ten aanzien van stof, rook, gassen en dampen, gelet op de toelichting van de bezwaarverzekeringsarts F.L. van Duijn van 6 juli 2007. Gelet op het voorgaande ziet de Raad, evenmin als de rechtbank, aanleiding tot benoeming van een deskundige.
Wat betreft de arbeidskundige beoordeling is de Raad met de rechtbank van oordeel dat appellante, gelet op de FML, op de datum in geding in staat geacht moet worden tot het verrichten van de aan de voorgehouden functies van gereedschapsmaker, elektronica-monteur en productiemedewerker textiel verbonden werkzaamheden.
Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.E. Nijdam als griffier, uitgesproken in het openbaar op
2 november 2007.
(get.) I.M.J. Hilhorst-Hagen.
(get.) N.E. Nijdam.
JL