
Jurisprudentie
BB7010
Datum uitspraak2007-11-02
Datum gepubliceerd2007-11-05
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/1942 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-11-05
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/1942 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
WAO-schatting. Proceskostenveroordeling.
Uitspraak
05/1942 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 februari 2005, 04/702 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 november 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.W. Grijseels, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2007. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Grijseels. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.K. Dekker.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
Op verzoek van de Raad heeft psychiater M. Kazemier bij rapport van 21 juni 2007 van verslag en advies gediend.
Het Uwv heeft daarop bij op 13 juli 2007 ingekomen brieven gereageerd.
Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven hernieuwd onderzoek ter zitting van de Raad achterwege te laten. Gelet op de verleende toestemming heeft de Raad het onderzoek gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 23 juli 2003 heeft het Uwv appellante de ingevolge Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aan appellante toegekende uitkering, welke laatstelijk was berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 12 september 2003 ingetrokken.
Het namens appellante tegen dat besluit ingediende bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 24 februari 2004 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
De rechtbank Rotterdam heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Bij schrijven ingekomen bij de Raad op 13 juli 2007 heeft het Uwv te kennen gegeven zijn oorspronkelijk ingenomen standpunt inzake de weigering van de WAO-uitkering met ingang van 12 september 2003 niet langer te handhaven. Ten gevolge hiervan wordt het arbeidsongeschiktheidspercentage van appellante per die datum ongewijzigd vastgesteld op 80 tot 100%.
De Raad stelt vast dat, zoals ook namens appellante is bericht, het nieuwe besluit van het Uwv geheel tegemoet komt aan het hoger beroep van appellante tegen het bestreden besluit, zodat op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dit beroep niet wordt geacht mede te zijn gericht tegen dit besluit.
Uit ’s-Raads uitspraak van 4 februari 1997, LJN: ZB6628, volgt dat in zo’n geval belang bij een beoordeling van het bestreden besluit in beginsel is komen te vervallen, tenzij van zo’n belang blijkt, bijvoorbeeld omdat verzocht is om het toekennen van een schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Awb.
De Raad stelt in dit verband vast dat verzocht is om toekenning van de wettelijke rente over de na te betalen WAO-uitkering.
Namens appellante is voorts verzocht om het Uwv te veroordelen in de proceskosten en het griffierecht in beroep en hoger beroep.
Nu het Uwv niet heeft betwist dat aldus aan appellante is tegemoetgekomen, ziet de Raad aanleiding om de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit te vernietigen, de gevraagde schadevergoeding toe te wijzen en het Uwv te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
Met betrekking tot de berekening van de verschuldigde wettelijke rente verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 1 november 1995, gepubliceerd in JB 1995/314.
De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op
€ 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
De door appellante gevraagde vergoeding van reiskosten wordt begroot op € 21,78.
Ten aanzien van de geclaimde kosten voor medisch advies merkt de Raad het volgende op.
Gemachtigde van appellante heeft bij zijn verzoek om proceskostenveroordeling een aantal kopieën bijgesloten van een aantal nota’s die zijn advocatenkantoor aan appellante verzonden heeft en waarop de post “medische kosten (naar verwachting)” vermeld staat.
De Raad is van oordeel dat deze bedragen te aspecifiek zijn om voor vergoeding in aanmerking te komen en dat daarnaast ook geen duidelijk direct verband bestaat met de eventuele kosten voor het in opdracht van de gemachtigde opgemaakte rapport van
2 juni 2004 door de huisarts J.A.M. Galesloot, noch met kosten voor overig ingewonnen medisch advies.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Veroordeelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tot vergoeding van schade als hiervoor is aangegeven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.309,78 te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 140,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.R.H. van Roekel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 november 2007.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) T.R.H. van Roekel.
JL