
Jurisprudentie
BB6991
Datum uitspraak2007-10-19
Datum gepubliceerd2007-11-02
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/7339 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-11-02
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/7339 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Schatting WAO.
Uitspraak
05/7339 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 18 november 2005, 05/2516 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 oktober 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2007, waar appellant niet is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.W.G. Determan.
II. OVERWEGINGEN
Voor een uitvoerige uiteenzetting van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
Appellant, geboren [in] 1962, is offsetdrukker geweest. Op 20 november 1995 heeft hij zich, terwijl hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, ziek gemeld wegens een chronische hepatitis. Daarnaast had hij ook elleboog- en knieklachten. Na afloop van de wachttijd is hem een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheid (WAO) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
In het kader van een herbeoordeling is appellant onderzocht door de arts P. Wessels. In zijn rapport van 17 oktober 2003 is deze arts tot de conclusie gekomen dat appellant nog steeds last heeft van knieklachten. Tevens heeft deze arts vastgesteld dat appellant als gevolg van een fractuur van zijn rechter onderbeen in 2002 beenklachten heeft en dat hij als gevolg van een operatie aan de anus problemen heeft met het ophouden van zijn ontlasting. De functionele mogelijkheden van appellant heeft hij vastgelegd in een zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Vervolgens is de arbeidsdeskundige L. Meershoek in zijn rapport van 25 mei 2004 tot de conclusie gekomen dat appellant niet meer geschikt is voor zijn eigen werk maar nog wel voor een aantal andere functies. Op basis van drie van deze functies heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 25 tot 35%. In overeenstemming met dit rapport heeft het Uwv appellant bij besluit van 17 juni 2004 meegedeeld dat zijn uitkering met ingang van 28 januari 2004 wordt herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is, na rapporten van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige, bij besluit van 7 maart 2005 ongegrond verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat het Uwv een zorgvuldig onderzoek heeft ingesteld naar de klachten van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen. De rechtbank heeft zich dan ook kunnen verenigen met de voor appellant vastgestelde FML. Ten aanzien van de stelling van appellant dat de problemen met het ophouden van zijn ontlasting ernstiger zijn dan het Uwv heeft aangenomen en dat hij zich als gevolg van dit probleem regelmatig moet verschonen, heeft de rechtbank zich achter het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts geschaard dat daar op de datum in geding (nog) geen sprake van was. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv de geschiktheid van appellant voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in voldoende mate heeft aangetoond. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen de herziening van zijn uitkering per 28 januari 2004 dan ook ongegrond verklaard.
De Raad kan zich geheel verenigen met de aangevallen uitspraak en de overwegingen die de rechtbank daaraan ten grondslag heeft gelegd. Ook de Raad is op grond van gedingstukken niet tot de conclusie kunnen komen dat de problemen met het ophouden van de ontlasting op de datum in geding van dien aard waren dat appellant zich als gevolg daarvan regelmatig moest verschonen. Nu de Raad zich eveneens kan verenigen met het door de rechtbank gegeven oordeel dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt zijn voor appellant, is de Raad van oordeel dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J.W. Schuttel en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2007.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) W.R. de Vries.
JL