Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB6949

Datum uitspraak2007-11-01
Datum gepubliceerd2007-11-05
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/1491 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering WAO-uitkering.


Uitspraak

05/1491 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellante] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 februari 2005, 04/2676 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 1 november 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. P.A.M. Staal, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een vraag van de Raad beantwoord. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2007. Appellante is met kennisgeving niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos. II. OVERWEGINGEN Appellante is tot 28 maart 2002 als chefkok werkzaam geweest, waarna zij is uitgevallen in verband met nek- en armklachten. Bij besluit van 2 april 2003 heeft het Uwv geweigerd aan appellante een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, onder overweging dat zij na afloop van de zogeheten wachttijd van 52 weken, op 26 maart 2003, minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Bij het bestreden besluit van 20 augustus 2003 heeft het Uwv zijn besluit van 2 april 2003 na bezwaar gehandhaafd. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank appellantes beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellante per einde wachttijd. Ook heeft het Uwv terecht aangenomen dat appellante in staat moet worden geacht de haar voorgehouden functies, die in overeenstemming zijn met de voor haar vastgestelde belastbaarheid, te vervullen. Voor de gronden van het hoger beroep heeft appellante verwezen naar hetgeen zij in bezwaar en in beroep heeft aangevoerd. Naar de mening van appellante zijn haar medische beperkingen onderschat en is zij niet in staat tot het verrichten van arbeid. Zij heeft last van ernstige gewrichts- en spierpijn en heeft ten gevolge van een afwijking aan de nekwervels ook voortdurend pijn aan haar nek en hoofd. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante onder meer overgelegd een verklaring van de orthopeden C. Geukens en C. Daele van 8 oktober 2003, waarin zij stellen dat appellante kampt met pijnklachten ten gevolge van cervicale artrose en zij niet in aanmerking komt voor rug- en nekbelastende beroepsactiviteiten. Appellante heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de voorgehouden functies niet passen binnen de voor haar door het Uwv vastgestelde beperkingen. Voor de functie van acquisiteur ontbreekt bij appellante de vereiste commerciële ervaring en bovendien is zij niet in staat langdurig te zitten. De Raad overweegt als volgt. Uit de gedingstukken, waaronder de rapportage van de verzekeringsarts van 5 februari 2003, de rapportages van de bezwaarverzekeringsartsen van 23 juli 2003, 1 maart 2004 en 16 februari 2007 en de (kritische) functionele mogelijkhedenlijst, blijkt dat het Uwv appellante op een aanzienlijk aantal punten beperkt heeft geacht. Beperkingen zijn aangenomen voor het werken met toetsenbord en muis, het maken van schroefbewegingen met hand en arm, het maken van hoofdbewegingen (heen en weer en omhoog), tillen, dragen en het boven schouderhoogte actief zijn. Voorts is in verband met de rugklachten van appellante afwisseling in zitten, staan en lopen aan te bevelen en dienen extreme koude, tocht en temperatuurwisselingen te worden vermeden in verband met de toegenomen spiertonus. Bij het vaststellen van de beperkingen van appellante is rekening gehouden met informatie verkregen van specialisten - door wie appellante op verzoek van de verzekeringsarts is onderzocht - op het gebied van orthopedie, nucleaire en fysische geneeskunde. Voorts zijn in de beschouwingen betrokken informatie van de huisarts van appellante, alsmede de verklaring van de orthopeden C. Geukens en C. Daele van 8 oktober 2003. Het is de Raad niet gebleken dat van de zijde van het Uwv de van derden verkregen medische informatie is miskend. Uit deze informatie blijkt naar het oordeel van de Raad geenszins dat appellante meer is beperkt dan door het Uwv is aangenomen. De Raad onderschrijft voorts de overwegingen van de rechtbank omtrent de geschiktheid van appellante voor de haar voorgehouden functies en voegt daar nog het volgende aan toe. De Raad acht in de rapportage van de arbeidsdeskundige van 24 maart 2003 en in de rapportages van de bezwaararbeidsdeskundigen van 14 augustus 2003, 13 april 2004 en 28 februari 2007, bezien in samenhang met voornoemde rapportages van de (bezwaar)verzekeringsartsen, voldoende overtuigend gemotiveerd dat de functies door appellante moeten kunnen worden vervuld. Alle door appellante naar voren gebrachte aspecten zijn in die rapportages gewogen en besproken, en mogelijke twijfels aangaande overschrijdingen van de belastbaarheid van appellante, of de vereiste commerciële ervaring (voor de functie acquisiteur), zijn in voldoende mate toegelicht en weersproken. Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Kovács als griffier, uitgesproken in het openbaar op 1 november 2007. (get.) M.M. van der Kade. (get.) A. Kovács. IJ311007