Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB6929

Datum uitspraak2007-11-01
Datum gepubliceerd2007-11-01
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Groningen
Zaaknummers18/670311-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met zijn drie dochters gedurende een zeer lange periode. Bovendien is sprake van een tweetal verkrachtingen van zijn oudste dochters. De rechtbank heeft terzake deze zedendelicten een gevangenisstraf van 42 maanden dagen opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Verdachte heeft ten aanzien van de verkrachtingen een aanvankelijk bekennende verklaring herroepen en ontkent thans deze feiten. De rechtbank houdt verdachte echter aan diens bekennende verklaring nu deze overeenkomt met hetgeen de slachtoffers hebben verklaard, en deze verklaring bovendien geloofwaardig overkomt. Anders dan de verdachte stelt is de rechtbank niet gebleken van omstandigheden die maken dat ervan uit moet worden gegaan dat de betreffende bekennende verklaring onder druk is afgelegd.


Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN Sector Strafrecht parketnummer: 18/670311-07 datum uitspraak: 1 november 2007 op tegenspraak raadsman: mr. O.G. Schuur V O N N I S van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: [Verdachte], geboren op [Geboortedatum en -plaats], wonende te [Woonplaats], thans preventief gedetineerd in de [Penitentiaire inrichting]. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 oktober 2007. Tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd: dat 1. A. hij op of omstreeks 13 december 1996 en/of 13 december 1997, althans in de periode 13 december 1996 tot en met 13 december 1997, te [Pleegplaats], gemeente Zuidhorn, in ieder geval in het arrondissement Groningen, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [Slachtoffer 1] (geboren 13-12-1979) heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [Slachtoffer 1], hebbende verdachte een of meer van zijn vinger(s) in de vagina van die [Slachtoffer 1] geduwd / gebracht en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte die [Slachtoffer 1] heeft omgerold terwijl zij zichzelf (stevig) had ingerold in haar dekbed en/of terwijl zij aan haar dekbed trok teneinde te proberen deze om haar lichaam te houden zodat hij, verdachte, niet aan haar lichaam kon zitten en/of (vervolgens) zijn hand en/of vinger(s) tussen haar benen heeft geduwd en/of gewurmd terwijl zij haar benen plat en stijf tegen elkaar hield teneinde te voorkomen dat hij, verdachte, tussen haar benen kon komen en/of (vervolgens) onverhoeds, zonder nadere aankondiging en zonder dat zij dit kon verhinderen bovenstaande handeling heeft verricht en/of (aldus) voor die [Slachtoffer 1] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan; althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat hij op of omstreeks 13 december 1996 en/of 13 december 1997, althans in de periode 13 december 1996 tot en met 13 december 1997, te [Pleegplaats], gemeente Zuidhorn, in ieder geval in het arrondissement Groningen, met [Slachtoffer 1] (geboren 13-12-1979), van wie hij, verdachte, wist dat die [Slachtoffer 1] in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [Slachtoffer 1], hebbende verdachte een of meer van zijn vinger(s) in de vagina van die [Slachtoffer 1] geduwd / gebracht; en/of B. hij in of omstreeks de periode van 01 januari 1991 tot en met 12 december 1997, te [Pleegplaats], gemeente Zuidhorn, in ieder geval in het arrondissement Groningen, meerdere malen, althans eenmaal, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind [Slachtoffer 1], geboren op 13 december 1979, bestaande die ontucht hierin dat hij die [Slachtoffer 1] betaste aan en/of kneep in haar borsten en/of aaide/streelde over de binnenkant van haar bovenbenen, nabij haar kruis en/of zijn bovenlijf bewoog en/of duwde tegen haar borsten en/of over haar rug en/of benen streelde en/of haar (tong)zoende, althans zijn tong duwde tegen haar lippen; 2. A. hij in of omstreeks de periode 10 februari 1990 tot en met 09 februari 1994, te [Pleegplaats], gemeente Zuidhorn, in ieder geval in het arrondissement Groningen, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [Slachtoffer 2] (geboren 10-02-1978) heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [Slachtoffer 2], hebbende verdachte een of meer van zijn vinger(s) in de vagina van die [Slachtoffer 2] geduwd / gebracht en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte met zijn hand(en) over haar lichaam ging en/of bij haar onderbroek in ging en/of (vervolgens) onverhoeds, zonder nadere aankondiging en zonder dat zij dit kon verhinderen bovenstaande handeling heeft verricht en/of tegen haar heeft gezegd: "Hier mag je niet met mamma over praten, want dan wordt ze hartstikke boos", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of (aldus) voor die [Slachtoffer 2] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan; althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat hij in of omstreeks de periode 10 februari 1990 tot en met 09 februari 1994, te [Pleegplaats], gemeente Zuidhorn, in ieder geval in het arrondissement Groningen, met [Slachtoffer 2] (geboren 10-02-1978), die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [Slachtoffer 2] hebbende verdachte een of meer van zijn vinger(s) in de vagina van die [Slachtoffer 2] geduwd / gebracht; en/of B. hij in of omstreeks de periode van 01 januari 1990 tot en met 09 februari 1996, te [Pleegplaats], gemeente Zuidhorn, in ieder geval in het arrondissement Groningen, meerdere malen, althans eenmaal, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind [Slachtoffer 2], geboren op 10 februari 1978, bestaande die ontucht hierin dat hij die [Slachtoffer 2] betaste aan en/of kneep in haar borsten en/of zijn bovenlijf bewoog en/of duwde tegen haar borsten en/of haar (tong)zoende, althans zijn tong duwde tegen haar lippen; 3. A. hij in of omstreeks de periode van 03 juli 1999 tot en met 02 juli 2005, te [Pleegplaats], gemeente Zuidhorn, in ieder geval in het arrondissement Groningen, meerdere malen, althans eenmaal, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind [Slachtoffer 3], geboren op 03 juli 1987, bestaande die ontucht hierin dat hij die [Slachtoffer 3] betaste aan en/of kneep in haar borsten en/of aaide/streelde/waste over de binnenkant van haar bovenbenen, nabij haar kruis en/of zijn bovenlijf bewoog en/of duwde tegen haar borsten en/of over haar rug en/of benen streelde en/of haar (tong)zoende, althans zijn tong drukte tegen haar lippen; en/of B. hij in of omstreeks de periode 03 juli 2005 tot en met 31 december 2006 te [Pleegplaats], gemeente Zuidhorn, in ieder geval in het arondissement Groningen, meerdere malen, althans eenmaal, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [Slachtoffer 3] (geboren 03 juli 1987) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande die ontucht hierin dat hij die [Slachtoffer 3] betaste aan en/of kneep in haar borsten en/of haar bh-sluiting aan de achterkant los maakte en/of aaide/streelde/waste/afdroogde over de binnenkant van haar bovenbenen, nabij haar kruis en/of zijn bovenlijf bewoog en/of duwde tegen haar borsten en/of over haar rug en/of benen streelde en/of haar (tong)zoende, alhans zijn tong drukte tegen haar lippen en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte onverhoeds, zonder nadere aankondiging en zonder dat zij dit kon verhinderen bovenstaande handelingen heeft verricht, ondanks dat zij aangaf en/of in het verleden in een gesprek met ouders had aangegeven zulks niet meer te willen, en/of tegen haar heeft gezegd: "Je kunt dit beter niet naar buiten brengen omdat ik dan in de gevangenis kom", althans woorde van gelijke aard en/of strekking en/of (aldus) voor die [Slachtoffer 3] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan. Vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het 1A en B, 2 A en B en 3 A tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met aftrek van de tijd door verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht en met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende die proeftijd zal houden aan de aanwijzingen en voorschriften te geven door of vanwege de Reclassering Nederland, welke aanwijzingen en voorschriften ook kunnen inhouden dat verdachte zich onder behandeling stelt van de Ambulante Forensische Psychiatrie Noord Nederland (AFPNN). De officier van justitie heeft gerequireerd tot vrijspraak van het onder 3 B tenlastegelegde. Bewijsoverwegingen Verdachte heeft ter terechtzitting ontkend dat er sprake is geweest van seksueel binnendringen van [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2] zoals in de tenlastelegging onder feiten 1 A en 2 A omschreven. De raadsman heeft ten aanzien van deze feiten geconcludeerd tot vrijspraak. De rechtbank overweegt ten aanzien van de feiten onder 1 A en 2 A dat verdachte ten overstaan van de politie op 23 juli 2007 een geheel bekennende verklaring heeft afgelegd. Deze verklaring komt (deels) overeen met hetgeen aangevers [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2] over de betreffende incidenten hebben verklaard. Ter terechtzitting heeft verdachte aangegeven dat de betreffende bekennende verklaring onder druk van de langdurige verhoren door hem is afgelegd terwijl de inhoud van deze verklaring in strijd met de waarheid is. De rechtbank acht hetgeen verdachte ter terechtzitting ten aanzien van de verklaring als afgelegd op 23 juli 2007 heeft aangegeven, ongeloofwaardig en zal het betreffende proces-verbaal van verhoor voor het bewijs bezigen. De rechtbank overweegt daarbij dat er geruime tijd gelegen was tussen het betreffende verhoor en het daaraan voorafgaande verhoor (welk verhoor op 13 juli 2007 plaats had), waardoor niet aannemelijk is dat verdachte onder druk van de langdurige verhoren een verklaring heeft afgelegd die in strijd met de waarheid was. Dit geldt temeer nu verdachte in zijn verklaring op 23 juli 2007 heeft aangegeven dat hij na het lezen van een tekst uit de Bijbel eerlijk wil zijn. Ten aanzien van feit 1 A overweegt de rechtbank dat uitgegaan wordt van de lezing van aangeefster, nu zij - in tegenstelling tot verdachte - gedetailleerd en consistent heeft verklaard over het gebeuren op haar zeventiende verjaardag. Zowel de officier van justitie als ook de raadsman van verdachte hebben bepleit dat verdachte van het onder 3 B tenlastegelegde wordt vrijgesproken. De rechtbank is van oordeel dat ook het onder 3 B tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen is en overweegt te dien aanzien het volgende. Aangeefster, [Slachtoffer 3], heeft verklaard dat verdachte haar van haar twaalfde tot haar negentiende onzedelijk heeft betast. Deze handelingen bestonden (onder meer) uit het proberen te tongzoenen en het op schoot trekken en de borsten betasten. Daarnaast verklaart aangeefster over een incident in december 2006 waarbij haar vader haar heeft gewassen na een Sinterklaas viering. Hij heeft haar daarbij over haar gehele lichaam betast. Verdachte heeft over dat incident een ontkennende verklaring afgelegd; hij stelt destijds alleen haar gezicht te hebben gewassen. De moeder van aangeefster, [Moeder slachtoffers], was van (een deel van) het incident getuige en verklaart niet te hebben gezien dat verdachte het lichaam van zijn dochter heeft gewassen. De rechtbank acht het feit onder 3 B wettig bewezen op basis van de genoemde aangifte van [Slachtoffer 3]; de verklaring van verdachte voor zover deze inhoudt dat hij toen, daar aanwezig was in de badkamer met zijn dochter en dat hij haar toen heeft gewassen; de verklaring van getuige [Moeder slachtoffers] die heeft gezien dat verdachte toen, daar in de badkamer met zijn dochter was; en de beide aangiften van [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2] voor zover deze relateren over het ondergaan van soortgelijke ontuchtige handeling door hun vader begaan. Uit de genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, heeft de rechtbank de overtuiging verkregen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder 3 B tenlastegelegde. De voor een bewezenverklaring van artikel 246 van het Wet boek van Strafrecht vereiste dwang acht de rechtbank gelegen in het onverhoedse karakter van de ontuchtige handelingen van verdachte, het misbruik van zijn positie als (dominante) vader in het gezin (hetgeen blijkt uit alle drie aangiftes) alsmede de in de tenlastelegging genoemde bedreiging. Anders dan de officier van justitie en de raadsman van verdachte ziet de rechtbank in de verklaring van getuige [Moeder slachtoffers] geen belemmering om tot een bewezenverklaring te komen. Immers, deze getuige heeft zelf verklaard van slechts van een deel van het incident getuige te zijn geweest, waardoor allerminst valt uit te sluiten dat het incident zoals aangeefster dit beschrijft, zich buiten de waarneming van deze getuige heeft afgespeeld. In de tenlastelegging van feit 1 B, 2 B, 3 A en 3 B is opgenomen dat verdachte 'zijn tong drukte tegen haar lippen'. De raadsman van verdachte heeft bepleit dat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken, nu hij dit ontkent c.q. geen seksuele bedoeling heeft gehad met het 'zoenen'. De rechtbank acht dit onderdeel van de tenlastelegging wel wettig en overtuigend bewezen, nu de drie aangeefsters dit verklaren en verdachte bij de politie heeft bekend dat hij zijn tong op hun lippen heeft gedrukt. Gezien de omstandigheden waaronder dit plaatsvond en mede gelet op hetgeen overigens bewezen wordt geacht, acht de rechtbank niet aannemelijk dat verdachte hierbij geen seksuele bedoeling gehad zou hebben. Mede op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot de navolgende bewezenverklaring Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 A en B, 2 A en B en 3 A en B tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. A. hij op 13 december 1996, te [Pleegplaats], gemeente Zuidhorn, door geweld of andere feitelijkheden [Slachtoffer 1] (geboren 13-12-1979) heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [Slachtoffer 1], hebbende verdachte zijn vinger in de vagina van die [Slachtoffer 1] geduwd / gebracht en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheden hierin dat verdachte die [Slachtoffer 1] heeft omgerold terwijl zij zichzelf stevig had ingerold in haar dekbed en terwijl zij aan haar dekbed trok teneinde te proberen dit om haar lichaam te houden zodat hij, verdachte, niet aan haar lichaam kon zitten en vervolgens zijn hand en/of vinger(s) tussen haar benen heeft geduwd of gewurmd terwijl zij haar benen plat en stijf tegen elkaar hield teneinde te voorkomen dat hij, verdachte, tussen haar benen kon komen en vervolgens onverhoeds, zonder nadere aankondiging en zonder dat zij dit kon verhinderen bovenstaande handeling heeft verricht; en B. hij in de periode van 1 januari 1991 tot en met 12 december 1997, te [Pleegplaats], gemeente Zuidhorn, meerdere malen, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind [Slachtoffer 1], geboren op 13 december 1979, bestaande die ontucht hierin dat hij die [Slachtoffer 1] betastte aan en/of kneep in haar borsten en/of aaide/streelde over de binnenkant van haar bovenbenen, nabij haar kruis en/of zijn bovenlijf bewoog en/of duwde tegen haar borsten en/of over haar rug en/of benen streelde en/of zijn tong duwde tegen haar lippen; 2. A. hij in de periode 10 februari 1990 tot en met 9 februari 1994, te [Pleegplaats], gemeente Zuidhorn, door geweld of andere feitelijkheden [Slachtoffer 2] (geboren 10-02-1978) heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [Slachtoffer 2], hebbende verdachte zijn vinger in de vagina van die [Slachtoffer 2] geduwd / gebracht en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheden hierin dat verdachte met zijn handen over haar lichaam ging en bij haar onderbroek in ging en vervolgens onverhoeds, zonder nadere aankondiging en zonder dat zij dit kon verhinderen bovenstaande handeling heeft verricht; en B. hij in de periode van 1 januari 1990 tot en met 9 februari 1996, te [Pleegplaats], gemeente Zuidhorn, meerdere malen, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind [Slachtoffer 2], geboren op 10 februari 1978, bestaande die ontucht hierin dat hij die [Slachtoffer 2] betastte aan en/of kneep in haar borsten en/of zijn bovenlijf bewoog en/of duwde tegen haar borsten en/of zijn tong duwde tegen haar lippen; 3. A. hij in de periode van 3 juli 1999 tot en met 2 juli 2005, te [Pleegplaats], gemeente Zuidhorn, meerdere malen, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind [Slachtoffer 3], geboren op 03 juli 1987, bestaande die ontucht hierin dat hij die [Slachtoffer 3] betastte aan en/of kneep in haar borsten en/of aaide/streelde/waste over de binnenkant van haar bovenbenen, nabij haar kruis en/of zijn bovenlijf bewoog en/of duwde tegen haar borsten en/of over haar rug en/of benen streelde en/of zijn tong drukte tegen haar lippen; en B. hij in de periode 3 juli 2005 tot en met 31 december 2006 te [Pleegplaats], gemeente Zuidhorn, meerdere malen, door geweld of andere feitelijkheden en bedreiging met geweld of andere feitelijkheden [Slachtoffer 3] (geboren 03 juli 1987) heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande die ontucht hierin dat hij die [Slachtoffer 3] betastte aan en/of kneep in haar borsten en/of haar bh-sluiting aan de achterkant los maakte en/of aaide/streelde/waste/afdroogde over de binnenkant van haar bovenbenen, nabij haar kruis en/of zijn bovenlijf bewoog en/of duwde tegen haar borsten en/of over haar rug en/of benen streelde en/of zijn tong drukte tegen haar lippen en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheden en die bedreiging met geweld of die andere feitelijkheden hierin dat verdachte onverhoeds, zonder nadere aankondiging en zonder dat zij dit kon verhinderen bovenstaande handelingen heeft verricht, ondanks dat zij aangaf en in het verleden in een gesprek met ouders had aangegeven zulks niet meer te willen, en tegen haar heeft gezegd: "Je kunt dit beter niet naar buiten brengen omdat ik dan in de gevangenis kom", en aldus voor die [Slachtoffer 3] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1A en B, 2 A en B en 3 A en B meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad. Kwalificatie Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard levert de volgende strafbare feiten op: 1 A Verkrachting. 1 B Ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd. 2 A Verkrachting. 2 B Ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd. 3 A Ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd. 3 B Feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd. Strafbaarheid van verdachte Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 5 oktober 2007, opgemaakt door [Psycholoog], psycholoog. De conclusie van dit rapport luidt, zakelijk weergegeven, dat bij verdachte, hoewel hij niet lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens, er wel sprake is van persoonlijkheidsproblematiek met narcistische en vermijdende trekken, welke problematiek ook ten tijde van het delict een rol speelde. De psycholoog concludeert dat het bewezenverklaarde aan verdachte in volle omvang kan worden toegerekend. De rechtbank kan zich met deze conclusie verenigen en neemt deze over en stelt met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte vast dat het bewezenverklaarde aan verdachte volledig kan worden toegerekend. De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht. Motivering straf Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de aangaande zijn persoon opgemaakte rapportages, alsmede de vordering van de officier van justitie. Vrijheidsstraf Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf moet worden opgelegd. De rechtbank neemt bij de bepaling van de hoogte hiervan in het bijzonder het volgende in aanmerking. Ten laste van verdachte is bewezenverklaard dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan een groot aantal zedendelicten, begaan tegen zijn eigen (ten tijde van de respectievelijke delicten grotendeels minderjarige) drie dochters. Bij een tweetal van de genoemde delicten gaat het daarbij om verkrachtingen. Dergelijke delicten vormen een grove inbreuk op het recht op de lichamelijke en psychische integriteit van de medemens. Bovendien vormen dergelijke delicten bij de betrokken minderjarigen een ernstige bedreiging voor de ongestoorde (psycho-seksuele) ontwikkeling en ondervinden deze minderjarigen niet zelden jaren later nog negatieve gevolgen van het delict. Daarenboven was verdachte als vader verantwoordelijk voor de verzorging en opvoeding van zijn dochters en daarmee voor hun veiligheid en het waarborgen van hun ongestoorde ontwikkeling. Verdachte is niet alleen in zijn taak als ouder ernstig tekortgeschoten in die zin dat hij zijn dochters deze veiligheid niet heeft gegarandeerd, maar heeft bovendien handelingen verricht waardoor aan zijn dochters schade is toegebracht. Uit de slachtofferverklaringen die door de dochters van verdachte zijn ingebracht en ter terechtzitting zijn voorgelezen blijkt dat de schade in dit specifieke geval heeft bestaan en bestaat uit gevoelens van woede, angst, onrust, wantrouwen en onbegrip bij de aangevers. Elk van de aangevers heeft te kennen gegeven ten gevolgen van de betreffende delicten onherstelbare schade te hebben opgelopen, waarvoor zij telkens begeleiding en behandeling hebben gezocht. De rechtbank rekent verdachte de gevolgen van zijn handelen zwaar aan. De rechtbank houdt er rekening mee dat deze delicten gedurende een zeer lange periode hebben plaatsgehad, in totaal gaat het om een periode van ruim vijftien jaren. De rechtbank houdt tevens rekening met de omstandigheden waaronder de delicten zijn gepleegd en overweegt in dat verband dat uit de verklaringen van aangevers en verschillende getuigen blijkt dat verdachte in het gezin een zeer dominante rol heeft ingenomen, waarbij hij regelmatig de andere gezinsleden vernederde en kleineerde en waarbij verdachte rondom zijn dochters constant een seksueel belanden sfeer creëerde. Bovendien is gebeleken dat verdachte zijn dochters [...] heeft gemaand over het misbruik niet te spreken met hun moeder, omdat verdachte anders in de gevangenis zou belanden en hun moeder zeer verdrietig zou worden. Daarmee heeft verdachte zijn dochters zwaar belast en hen de natuurlijke toevlucht tot hun moeder ontnomen. De rechtbank overweegt voorts - en rekent dit verdachte bijzonder zwaar aan - dat uit de verklaring van aangeefster [Slachtoffer 3] blijkt dat zij verdachte uiteindelijk, in het bijzijn van haar moeder, heeft geconfronteerd met zijn handelen en hem heeft gezegd te stoppen met het plegen van de ontuchtige handelingen. Ook nadien is verdachte doorgegaan met het plegen van de bewuste ontuchtige handelingen, waaruit de rechtbank afleidt dat er sprake is van een groot gevaar voor recidive. Dit geldt temeer nu uit de houding van verdachte ter terechtzitting naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende is gebleken van inzicht in de ernst en de gevolgen van zijn handelen. Voorts houdt de rechtbank rekening met hetgeen omtrent de persoon van verdachte is gebleken uit de psychologische rapportage van [Psycholoog] en de voorlichtingsrapportage van de Reclassering Nederland. Beide rapportages bevatten de conclusie dat het teneinde het recidivegevaar te beperken, noodzakelijk is dat verdachte een behandeling ondergaat bij het AFPNN of een soortgelijke voorziening. De rechtbank kan zich verenigen met deze conclusie en zal derhalve naast het opleggen van een gevangenisstraf van na te noemen duur, verdachte middels het formuleren van een bijzondere voorwaarde verplichten aan een dergelijke behandeling mee te werken. De rechtbank neemt ten slotte in aanmerking dat uit het afschrift uit het documentatieregister d.d. 12 juli 2007 blijkt dat verdachte zich in het verleden niet eerder heeft schuldig gemaakt aan het plegen van delicten. De rechtbank zal een deel van de vrijheidsstraf voorwaardelijk opleggen, enerzijds om verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst andermaal aan het plegen van strafbare feiten schuldig te maken, en anderzijds om daaraan een bijzondere voorwaarde te verbinden, inhoudende dat verdachte zich gedurende de op twee jaren te bepalen proeftijd, zal houden aan de aanwijzingen en voorschriften te geven door of vanwege de Reclassering Nederland, welke aanwijzingen en voorschriften ook kunnen inhouden dat verdachte zich onder behandeling stelt van de Ambulante Forensische Psychiatrie Noord Nederland (AFPNN). Dat de straf zoals de rechtbank deze passend en geboden acht, de straf als door de officier van justitie geëist te boven gaat is deels daarin gelegen dat de rechtbank ook het onder 3 B tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen acht, maar met name in het feit dat gelet op de vorengenoemde omstandigheden de rechtbank van oordeel is dat de geëiste straf onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten. Vordering van de benadeelde partijen Als benadeelde partijen hebben zich in het strafproces gevoegd [Slachtoffer 3], wonende te [Woonplaats slachtoffer 3], [Slachtoffer 1], wonende te [Woonplaats slachtoffer 1], en [Slachtoffer 2], wonende te [Woonplaats slachtoffer 2]. De benadeelde partijen hebben schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust. In de toelichtingen van de vorderingen van [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2] staat vermeld dat de vordering bij wijze van voorschot is ingediend en ondermeer in de hoogte van de immateriële schade is beperkt op basis van het feit dat een deel van de delicten is gepleegd in de periode voorafgaand aan de invoering van de Wet Terwee, waardoor de schade die in deze periode is ontstaan niet in het kader van de onderhavige procedure op verdachte is te verhalen. De benadeelde partijen behouden zich uitdrukkelijk het recht voor om de (materiële en immateriële) schade voor zover de omvang van deze tot dusver nog niet bekend is en voorzover deze in het kader van de strafprocedure om genoemde reden niet op verdachte is te verhalen, op een later moment in het kader van een civiele procedure alsnog op verdachte te verhalen. De rechtbank overweegt dat artikel 9 van de Wet Terwee bepaalt dat schade ontstaan door strafbare feiten begaan voor de inwerkingtreding van de Wet Terwee, niet middels toepassing van diezelfde wet in het kader van een strafprocedure op de verdachte kan worden verhaald. Gebleken is evenwel dat hiermee rekening is gehouden bij de bepaling van de hoogte van de vorderingen. De rechtbank overweegt voorts dat er in het onderhavige geval sprake is van voortdurende delicten waarbij een deel van de pleegperiode is gelegen na de inwerkingtreding van de Wet Terwee. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de toewijzing van de vorderingen tot de hierboven genoemde bedragen geen onjuiste wetstoepassing met zich brengt. Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [Slachtoffer 3] tot dusver door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiele schade is toegebracht tot een bedrag van € 16,98. Voorts is naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam vast komen te staan dat de door deze benadeelde partij gelegen immateriële schade bij wijze van voorschot dient te worden bepaald op € 8.500,-. De rechtbank zal de vordering bij wijze van voorschot tot de som van de genoemde bedragen toewijzen. Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [Slachtoffer 1] tot dusver door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiele schade is toegebracht tot een bedrag van € 85,79. Voorts is naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam vast komen te staan dat de door deze benadeelde partij gelegen immateriële schade bij wijze van voorschot dient te worden bepaald op € 5.000,-. De rechtbank zal de vordering bij wijze van voorschot tot de som van de genoemde bedragen toewijzen. Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [Slachtoffer 2] tot dusver door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiele schade is toegebracht tot een bedrag van € 966,64. Voorts is naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam vast komen te staan dat de door deze benadeelde partij gelegen immateriële schade bij wijze van voorschot dient te worden bepaald op € 3.000,-. De rechtbank zal de vordering bij wijze van voorschot tot de som van de genoemde bedragen toewijzen. Schadevergoedingsmaatregel De rechtbank zal aan verdachte de verplichting opleggen voornoemde geldbedragen ten behoeve van de benadeelde partijen aan de Staat te betalen. De rechtbank heeft daartoe besloten omdat verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht telkens aansprakelijk is voor de schade die door de strafbare feiten zijn toegebracht en het belang van de benadeelde partijen ermee is gediend niet zelf te worden belast met het innen van de toegewezen schadevergoeding. Toepasselijke wettelijke voorschriften De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 57, 242, 246 en 249 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING De rechtbank: - verklaart het 1A en B, 2 A en B en 3 A en B tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar; - verklaart verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar; - verklaart het 1A en B, 2 A en B en 3 A en B meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij; - veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot: een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden; beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht; bepaalt dat van deze straf een gedeelte, groot 6 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op 2 jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt; bepaalt dat de tenuitvoerlegging ook kan worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft en stelt als bijzondere voorwaarde: de veroordeelde zal zich gedurende de proeftijd gedragen naar voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens de reclassering Nederland, zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt en draagt deze instelling op om de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde; de hiervoor bedoelde voorschriften en aanwijzingen kunnen ook inhouden dat de veroordeelde zich onder behandeling stelt van de Ambulante Forensische Psychiatrie Noord Nederland of een soortgelijke door de Reclassering aan te wijzen voorziening; beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen feiten 1 A en B wijst de vordering van de benadeelde partij [Slachtoffer 1], wonende te [Woonplaats slachtoffer 1], bij wijze van voorschot toe en veroordeelt de veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 5.085,79 (zegge: vijfduizendvijfentachtig Euro en negenenzeventig cent); veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil; verplicht de veroordeelde aan de Staat te betalen een geldbedrag van € 5.085,79 (zegge: vijfduizendvijfentachtig Euro en negenenzeventig cent) ten behoeve van de benadeelde partij [Slachtoffer 1], wonende te [Woonplaats slachtoffer 1], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 55 dagen hechtenis; toepassing van de vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op; heeft de veroordeelde voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5.085,79 ten behoeve van de benadeelde partij, dan vervalt de verplichting om dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen; dit geldt ook omgekeerd: heeft de veroordeelde de vordering van de benadeelde partij betaald, dan vervalt de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat; feiten 2 A en B wijst de vordering van de benadeelde partij [Slachtoffer 2], wonende te [Woonplaats slachtoffer 2], bij wijze van voorschot toe en veroordeelt de veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 3.996,64 (zegge: drieduizendnegenhonderdzesennegentig Euro en vierenzestig cent); veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil; verplicht de veroordeelde aan de Staat te betalen een geldbedrag van € 3.996,64 (zegge: drieduizendnegenhonderdzesennegentig Euro en vierenzestig cent) ten behoeve van de benadeelde partij [Slachtoffer 2], wonende te [Woonplaats slachtoffer 2], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 49 dagen hechtenis; toepassing van de vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op; heeft de veroordeelde voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.996,64 ten behoeve van de benadeelde partij, dan vervalt de verplichting om dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen; dit geldt ook omgekeerd: heeft de veroordeelde de vordering van de benadeelde partij betaald, dan vervalt de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat. feiten 3 A en B wijst de vordering van de benadeelde partij [Slachtoffer 3], wonende te [Woonplaats slachtoffer 3], bij wijze van voorschot toe en veroordeelt de veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 8.516,98 (zegge: achtduizendvijfhonderdzestien Euro en achtennegentig cent); veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil; verplicht de veroordeelde aan de Staat te betalen een geldbedrag van € 8.516,98 (zegge: achtduizendvijfhonderdzestien Euro en achtennegentig cent) ten behoeve van de benadeelde partij [Slachtoffer 3], wonende te [Woonplaats slachtoffer 3], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 72 dagen hechtenis; toepassing van de vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op; heeft de veroordeelde voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 8.516,98 ten behoeve van de benadeelde partij, dan vervalt de verplichting om dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen; dit geldt ook omgekeerd: heeft de veroordeelde de vordering van de benadeelde partij betaald, dan vervalt de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat; Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. J.M.M. van Woensel, voorzitter, R.B.M. Keurentjes en A.F. Gerding, in tegenwoordigheid van mr. J.H.S. Kroeze, als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 november 2007.