
Jurisprudentie
BB6919
Datum uitspraak2007-10-23
Datum gepubliceerd2007-11-01
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers2006/884
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-11-01
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers2006/884
Statusgepubliceerd
Indicatie
Art. 36 e.v. Pachtwet; art. 7:368 e.v. BW; art. 74 Overgangswet Nieuw BW.
Overgangsrecht; 65-jarige pachter
Kenmerkend voor het onderhavige geval is dat voorafgaand aan de inwerkingtreding van het nieuwe recht door de verpachtster een kennisgeving van niet-verlenging als bedoeld in het tweede lid van artikel 36 Pachtwet is uitgebracht en dat eveneens daaraan voorafgaand door de pachter tijdig om verlenging is verzocht als bedoeld in het derde lid van dat artikel.
Het nieuwe recht met betrekking tot de verlenging van een pachtovereenkomst verschilt wezenlijk van het oude, niet alleen wat betreft de toepasselijke regels van procesrechtelijke aard, maar ook wat betreft de materiële regels aan de hand waarvan het geschil dient te worden beslist. Artikel 7:367 Burgerlijk Wetboek voorziet in opzegging door de verpachter, welke opzegging volgens artikel 7:368 Burgerlijk Wetboek – anders dan de kennisgeving van niet-verlenging van artikel 36 Pachtwet – op straffe van nietigheid gronden dient te vermelden. Artikel 7:369 Burgerlijk Wetboek houdt in dat, indien de pachter zich binnen zes weken met opgave van redenen tegen de opzegging verzet, het aan de verpachter is om – op de gronden vermeld in de opzegging – te vorderen (het gaat hier dus om een dagvaardingsprocedure) dat de rechter het tijdstip zal vaststellen waarop de overeenkomst zal eindigen. De artikelen 7:370 e.v. Burgerlijk Wetboek voorzien vervolgens in een beoordeling van deze vordering op basis van regels die niet alleen wat betreft hun systematiek maar deels ook inhoudelijk belangrijk verschillen van de regeling van de artikelen 38 e.v. Pachtwet.
Volgens het eerste lid van artikel 74 Overgangswet Nieuw BW heeft de inwerkingtreding van het nieuwe recht geen gevolgen voor de aard van een lopende procedure, zodat in zoverre oud recht van toepassing blijft. De verzoekschriftprocedure van artikel 36 e.v. Pachtwet is een bijzondere procedure, gericht op de beoordeling van de vraag of – niettegenstaande de kennisgeving van niet-verlenging van de verpachter – verlenging van de pachtovereenkomst dient plaats te vinden, en die procedure kan naar zijn aard niet op iets anders worden gericht. In verband met het hiervoor bedoelde wezenlijke verschil tussen oud en nieuw recht ook wat betreft de materiële regels aan de hand waarvan het geschil dient te worden beslist en tegen de achtergrond van het beginsel van rechtszekerheid, dat het overgangsrecht mede beheerst, moet worden aangenomen dat die materiële regels de aard van de procedure mede bepalen en dat gelet daarop ook wat betreft die materiële regels in beginsel het oude recht van toepassing blijft. Een en ander stemt overeen met de uitleg die door de Minister van Justitie, alsmede door de regeringscommissaris Nieuw Burgerlijk Wetboek, tijdens de behandeling van het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de artikelen 7:311 e.v. Burgerlijk Wetboek in de Eerste Kamer der Staten-Generaal is gegeven.
Het voorgaande geldt ook wat betreft het door verpachtster gedane beroep op de omstandigheid dat pachter in 2006 de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. Genoemde datum is gelegen vóór het einde van de lopende pachttermijn. Juist dat geval is tijdens bedoelde behandeling in de Eerste Kamer aan de orde geweest.
Uitspraak
23 oktober 2007
pachtkamer
rekestnummer P 2006/884
G e r e c h t s h o f t e A r n h e m
Beschikking
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
procureur: mr. F.J. Boom,
tegen
de Gemeente Kampen,
zetelende te Kampen,
geïntimeerde,
procureur: mr. B. Nijman.
1 Het geding in eerste aanleg
De pachtkamer van de rechtbank Zwolle-Lelystad, sector kanton, locatie Zwolle heeft op 8 augustus 2006 een beschikking gegeven tussen appellant (verder te noemen: [appellant]) als verzoeker en geïntimeerde (verder te noemen: de Gemeente) als verweerster. Van deze beschikking is een kopie aangehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 [appellant] is bij op 6 september 2006 per gewone post ter griffie van het hof ingekomen
beroepschrift in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking. Hij heeft daarbij twee grieven tegen de beschikking aangevoerd, producties overgelegd, bewijs aangeboden en het hof verzocht bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
1. de beschikking van 8 augustus 2006 te vernietigen;
2. het verlengingsverzoek toe te wijzen en de pachtovereenkomst tussen de Gemeente en de zonen/zoon van [appellant] - met betrekking tot de percelen kadastraal bekend gemeente Kampen sectie [...] met een totale oppervlakte van (het hof begrijpt:) 8.87.08 hectare - te verlengen met de wettelijke duur van zes jaar, althans met een periode in goede justitie te bepalen;
3. de Gemeente te veroordelen in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in appel.
2.2 Bij op 16 oktober 2006 ter griffie van het hof ingekomen verweerschrift heeft de Gemeente verweer gevoerd tegen het door [appellant] in het beroepschrift aangevoerde, heeft zij bewijs aangeboden en heeft zij verzocht het hoger beroep van [appellant] ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bevestigen, zonodig met verbetering van gronden, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep.
2.3 Op 10 september 2007 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. [appellant] is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. A.A.M. van Beek, advocaat te Tilburg. Namens de Gemeente is verschenen ing. M.G. Visscher, rentmeester, bijgestaan door de procureur van de Gemeente. Bij die gelegenheid hebben partijen aan het hof inlichtingen verstrekt en hebben mr. Van Beek en mr. Nijman de wederzijdse standpunten toegelicht, beiden mede aan de hand van pleitnotities. Voorts zijn ter gelegenheid van de mondelinge behandeling de processtukken van de eerste aanleg overgelegd, te weten het verzoekschrift, het verweerschrift en de beschikking van de rechtbank.
2.4 Het hof heeft eveneens kennisgenomen van de brief met bijlage van 3 september 2007 van de advocaat van [appellant].
2.5 Vervolgens is een datum voor beschikking bepaald.
3 De vaststaande feiten
3.1 De rechtbank heeft in haar beschikking van 8 augustus 2006 onder 1 en 2 feiten vastgesteld. Aangezien daartegen geen grieven zijn aangevoerd of bezwaren zijn geuit, zal ook het hof in hoger beroep van die feiten uitgaan die luiden als volgt.
3.2 [appellant] pacht van de Gemeente een oppervlakte landbouwgrond, kadastraal bekend gemeente Kampen, sectie [...], gezamenlijk groot 8.87.08 hectare. Deze pachtovereenkomst is ingegaan op 22 februari 1995 voor een periode van zes jaar. De wettelijke duur is evenwel als gevolg van de werking van artikel 9 lid 1 Pachtwet ingegaan op 22 februari 1996. De lopende periode eindigt op 22 februari 2008.
3.3 Bij aangetekend schrijven van 15 september 2005 heeft de rentmeester van de Gemeente, ing. M.G. Visscher voornoemd, namens de Gemeente te kennen gegeven dat de Gemeente geen verdere verlenging van de pachtovereenkomst na 22 februari 2008 wenst in verband met het feit dat [appellant] op 13 december 2006 65 jaar zou worden. [appellant] heeft vervolgens een verlengingsverzoek ingediend.
4 De beoordeling van het geschil in hoger beroep
4.1 [appellant] heeft zich in het kader van zijn verzoek tot verlenging van de pachtovereenkomst in de eerste plaats beroepen op zijn vordering tot indeplaatsstelling van zijn zoon/zonen als pachter(s) in de pachtverhouding met de Gemeente, althans zijn vordering zijn zoon/zonen aan te stellen als medepachter(s). Voorts heeft [appellant] zich in het kader van die vordering tot indeplaatsstelling, alsmede bij pleidooi, beroepen op de per 1 september 2007 in werking getreden nieuwe titel 7.5 van het Burgerlijk Wetboek, waarin de 65-jarige leeftijd als grond voor niet-verlenging van de pachtovereenkomst niet langer is opgenomen. Het hof neemt op grond daarvan aan dat [appellant] in de onderhavige procedure eveneens heeft bedoeld het hof te verzoeken de pachtovereenkomst ten aanzien van hemzelf te verlengen.
4.2 Ten aanzien van die nieuwe wetgeving overweegt het hof het volgende. Per 1 september 2007 is met de artikelen 7:311 e.v. Burgerlijk Wetboek een nieuwe wettelijke regeling van de pacht in werking getreden en is de Pachtwet vervallen. Aan de orde is de vraag of het geschil tussen partijen naar oud dan wel naar nieuw recht dient te worden beslist.
4.3 Kenmerkend voor het onderhavige geval is dat voorafgaand aan de inwerkingtreding van het nieuwe recht door de verpachtster een kennisgeving van niet-verlenging als bedoeld in het tweede lid van artikel 36 Pachtwet is uitgebracht en dat eveneens daaraan voorafgaand door de pachter tijdig om verlenging is verzocht als bedoeld in het derde lid van dat artikel.
4.4 Het nieuwe recht met betrekking tot de verlenging van een pachtovereenkomst verschilt wezenlijk van het oude, niet alleen wat betreft de toepasselijke regels van procesrechtelijke aard, maar ook wat betreft de materiële regels aan de hand waarvan het geschil dient te worden beslist. Artikel 7:367 Burgerlijk Wetboek voorziet in opzegging door de verpachter, welke opzegging volgens artikel 7:368 Burgerlijk Wetboek – anders dan de kennisgeving van niet-verlenging van artikel 36 Pachtwet – op straffe van nietigheid gronden dient te vermelden. Artikel 7:369 Burgerlijk Wetboek houdt in dat, indien de pachter zich binnen zes weken met opgave van redenen tegen de opzegging verzet, het aan de verpachter is om – op de gronden vermeld in de opzegging – te vorderen (het gaat hier dus om een dagvaardingsprocedure) dat de rechter het tijdstip zal vaststellen waarop de overeenkomst zal eindigen. De artikelen 7:370 e.v. Burgerlijk Wetboek voorzien vervolgens in een beoordeling van deze vordering op basis van regels die niet alleen wat betreft hun systematiek maar deels ook inhoudelijk belangrijk verschillen van de regeling van de artikelen 38 e.v. Pachtwet.
4.5 Volgens het eerste lid van artikel 74 Overgangswet Nieuw BW heeft de inwerkingtreding van het nieuwe recht geen gevolgen voor de aard van een lopende procedure, zodat in zoverre oud recht van toepassing blijft. De verzoekschriftprocedure van artikel 36 e.v. Pachtwet is een bijzondere procedure, gericht op de beoordeling van de vraag of – niettegenstaande de kennisgeving van niet-verlenging van de verpachter – verlenging van de pachtovereenkomst dient plaats te vinden, en die procedure kan naar zijn aard niet op iets anders worden gericht. In verband met het hiervoor bedoelde wezenlijke verschil tussen oud en nieuw recht ook wat betreft de materiële regels aan de hand waarvan het geschil dient te worden beslist en tegen de achtergrond van het beginsel van rechtszekerheid, dat het overgangsrecht mede beheerst, moet worden aangenomen dat die materiële regels de aard van de procedure mede bepalen en dat gelet daarop ook wat betreft die materiële regels in beginsel het oude recht van toepassing blijft. Een en ander stemt overeen met de uitleg die door de Minister van Justitie, alsmede door de regeringscommissaris Nieuw Burgerlijk Wetboek, tijdens de behandeling van het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de artikelen 7:311 e.v. Burgerlijk Wetboek in de Eerste Kamer der Staten-Generaal is gegeven.
4.6 Het voorgaande geldt ook wat betreft het door de Gemeente gedane beroep op de omstandigheid dat [appellant] op 13 december 2006 de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. Genoemde datum is gelegen vóór het einde van de lopende pachttermijn. Juist dat geval is tijdens bedoelde behandeling in de Eerste Kamer aan de orde geweest.
4.7 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof oud recht toepassen.
4.8 Bij arrest van heden van de pachtkamer van dit hof is de vordering van [appellant] zijn zoon/zonen in zijn plaats als pachter(s) aan te stellen, dan wel tot medepachter(s) te benoemen afgewezen, zodat thans enkel beoordeeld dient te worden het verlengingsverzoek ten aanzien van [appellant] zelf. Nu [appellant] op 13 december 2006, vóór het einde van de lopende pachttermijn, de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt en de Gemeente op grond daarvan bezwaar heeft gemaakt tegen verlenging van de pachtovereenkomst, dient het verzoek tot verlenging met inachtneming van het voorgaande te worden afgewezen.
4.9 De slotsom is dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd. [appellant] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
5 De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank
Zwolle-Lelystad, sector kanton, locatie Zwolle van 8 augustus 2006;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op € 1.788,— voor salaris van de procureur en op € 248,— voor griffierecht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Valk, Van der Beek en Van Ditzhuijzen de raden ing. De Lorijn en ir. Rogaar en is uitgesproken op 23 oktober 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.