Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB6909

Datum uitspraak2007-09-20
Datum gepubliceerd2007-11-01
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersR200700623
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoek tot gezamenlijk gezag ingevolge artikel 1:253t BW. Aan de voorwaarden van artikel 1:253t BW, lid 1 is voldaan. Geen sprake van gegronde vrees dat bij inwilliging van het verzoek de belangen van de minderjarige zullen worden verwaarloosd. Er is daarom geen reden om verzoek op grond van artikel 1: 253t BW, lid 3 af te wijzen. Verzoek tot wijziging geslachtsnaam ingevolge artikel 1:253t BW, lid 5. Het belang van de minderjarige bij het (mede) door middel van de geslachtsnaam van de man bewaren van haar identiteit verzet zich tegen toewijzing van het verzoek tot geslachtsnaamwijziging. Het feit dat de minderjarige ook zelf graag de naam van de stiefvader wil dragen acht het hof begrijpelijk doch niet doorslaggevend. De minderjarige kan gezien haar leeftijd niet de gevolgen, zeker niet op langere termijn, overzien van een geslachtsnaamwijziging.


Uitspraak

MvO 20 september 2007 Sector civiel recht Rekestnummer R200700623 Zaaknummer eerste aanleg 76357/FA RK 06-1565 GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH Beschikking In de zaak in hoger beroep van: [A.], thans verblijvende in de TBS-instelling Pompestichting, locatie Pompekliniek, te Nijmegen, appellant, hierna: de man, procureur: mr. J.E. Lenglet, t e g e n [B.], en [C.] beiden wonende te [woonplaats], geïntimeerden, hierna: de vrouw en [C.], procureur: mr. L. Spronken. 1. Het geding in eerste aanleg Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Roermond van 14 maart 2007, waarvan de inhoud bij partijen bekend is. 2. Het geding in hoger beroep 2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 13 juni 2007, heeft de man het hof verzocht eerdergenoemde beschikking te vernietigen. 2.2. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 3 juli 2007, hebben de vrouw en [C.] het hof verzocht de man in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren dan wel zijn verzoek in hoger beroep af te wijzen als zijnde ongegrond en de eerdergenoemde beschikking te bekrachtigen. 2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2007. Bij die gelegenheid zijn gehoord: - de man, bijgestaan door mr. R.E.J.P.M. Rutten; - de vrouw en [C.], bijgestaan door mr. M.J.L. van den Aker-Groffen; - de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad), vertegenwoordigd door mr. W. Bekkers. 2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van: - de producties, overgelegd bij het beroepschrift; - de brief met bijlagen, van de advocaat van de vrouw en [C.] d.d. 22 juni 2007. 3. De gronden van het hoger beroep Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift. 4. De beoordeling 4.1. De man en de vrouw zijn gehuwd geweest. De echtscheiding tussen hen is uitgesproken bij beschikking van de rechtbank Roermond van 30 mei 2002, welke beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Venray op 10 juni 2002. Uit het huwelijk tussen de man en vrouw is op [geboortejaar] de thans nog minderjarige [X.] te [geboorteplaats] geboren. Op 27 september 2003 is de vrouw gehuwd met haar huidige echtgenoot, de heer [C.]. 4.2. De rechtbank heeft bij beschikking van 22 oktober 2003 bepaald dat aan de vrouw voortaan alleen het gezag over [X.] toekomt en dat zij de man vier keer per jaar schriftelijk informeert omtrent de ontwikkelingen van [X.] en daarbij twee keer per jaar een recente foto van [X.] voegt. 4.3. Op 24 oktober 2006 hebben de vrouw en [C.] bij de rechtbank een verzoek-schrift ingediend waarin zij de rechtbank verzoeken hen gezamenlijk te belasten met het gezag over de minderjarige [X.] en tevens de geslachtsnaam van [X.] te wijzigen in “[C.]”. De rechtbank heeft bij beschikking waarvan beroep beide verzoeken, uitvoerbaar bij voorraad, toegewezen. 4.4. De rechtbank heeft dit als volgt gemotiveerd. In artikel 1:253t, lid 1 BW is bepaald dat indien het gezag over een kind bij één ouder berust, de rechtbank op gezamenlijk verzoek van de met het gezag belaste ouder en een ander dan de ouder, die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, hen gezamenlijk met het gezag over het kind kan belasten. In lid 2 is bepaald dat in het geval dat het kind tevens in familierechtelijke betrekking staat tot een andere ouder het verzoek slechts toegewezen wordt, indien de ouder en de ander op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aangesloten periode van een jaar onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek gezamenlijk de zorg voor het kind hebben gehad en de ouder die het verzoek doet op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aaneengesloten periode van drie jaren alleen met het gezag belast is geweest. De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van [X.] is dat [C.] tezamen met de vrouw wordt belast met het ouderlijk gezag. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de vrouw sinds 2003 belast is met het eenhoofdig gezag over [X.] en dat [X.] al drie jaren samen met de vrouw en [C.] een gezin vormt. De rechtbank acht het het meest in het belang van [X.] dat de juridische situatie in overeenstemming met de feitelijke situatie wordt gebracht en wijst het verzoek voor wat betreft het gezag toe. Tevens acht de rechtbank het in het belang van [X.] dat haar achternaam wordt gewijzigd, zodat zij dezelfde achternaam heeft als de leden van het gezin waarvan zij deel uitmaakt. Tegen deze beschikking komt de man in hoger beroep. 4.5. In zijn beroepschrift stelt de man het volgende. M.b.t. het gezamenlijk gezag: Aan de vereisten van artikel 1:253t BW wordt volgens de man niet voldaan. Het verzoek van de vrouw en [C.] moet volgens de man, mede in het licht van de belangen van de man, worden afgewezen omdat er gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van [X.] zullen worden verwaarloosd. Het is immers in het belang van [X.] dat zij een goede band met haar biologische vader kan opbouwen. De man stelt een betrouwbare opvoeder te zijn, hetgeen hij de eerste twee levensjaren van [X.] heeft bewezen. De man beoogt het begeleid verlof, dat volgens hem binnen afzienbare tijd een aanvang neemt, te gebruiken voor omgang met [X.] buiten de muren van de Pompekliniek. De vrouw weerhoudt [X.] ervan om een band met hem op te bouwen. De man merkt op dat de toewijzing van het gezamenlijk gezag aan de vrouw en [C.] betekent dat hij het gezag niet meer kan uitoefenen, hetgeen een inbreuk oplevert op het recht op eerbiediging van family-life in de zin van artikel 8 EVRM. De man betwijfelt voorts of er daadwerkelijk een nauwe persoonlijke betrekking bestaat tussen [C.] en [X.] en of de vrouw en [C.] sinds 7 mei 2003 samenwonen. Door de raad is geen onderzoek naar de gezinssituatie van [X.] gedaan. M.b.t. wijziging geslachtsnaam: De man is van mening dat het belang van [X.] om zich te kunnen identificeren met haar biologische vader zwaarder moet wegen dan het door de vrouw en [C.] aangevoerde belang van gezinseenheid. (zie NJ 2003, 198). De man betwijfelt of [X.] er last van ondervindt dat zij de naam van de man draagt. Het is de vrouw die het als vervelend ervaart en die tracht iedere betrokkenheid tussen hem en [X.] te verbreken. Wijziging van haar geslachtsnaam is niet in het belang van [X.]. Daarnaast wijst de man op artikel 3, lid 2 juncto artikel 3, lid 1 Besluit geslachts-naamwijziging. Op grond van dit besluit moet in het onderhavige geval de termijn van verzorging en opvoeding ten minste 5 jaren bedragen. Aan deze eis wordt volgens de man niet voldaan. 4.6. In hun verweerschrift stellen de vrouw en [C.] dat de man niet ontvankelijk is in zijn beroep nu hij in zijn beroepschrift geen grieven aanvoert tegen de beschikking van de rechtbank. Voorts wijzen de vrouw en [C.] er op dat aan het criterium van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en [X.] voldaan wordt, doordat aan de verzorgingstermijn van een aangesloten periode van een jaar van artikel 1:253t, lid 2, sub a BW is voldaan. De man heeft dit niet betwist. Benadrukt wordt dat [C.] sinds 7 mei 2003 met [X.] en de vrouw in gezinsverband woont. De man heeft het gezin in 2002 verlaten toen [X.] anderhalf jaar oud was. Nadien is er geen contact geweest tussen de man en [X.]. De stelling van de man dat hij zichzelf als een betrouwbare opvoeder ziet is niet gebaseerd op feiten. De stelling van de man dat door de beschikking van de rechtbank inbreuk wordt gemaakt op het recht op eerbiediging van family-life in de zin van artikel 8 EVRM snijdt volgens de vrouw en [C.] geen hout omdat de man al sinds 2003 niet meer is belast met het gezag over [X.]. Hij heeft zich daar indertijd niet tegen verzet en daarnaast stelt artikel 1:253t BW strenge eisen aan de toewijzing van het gezamenlijk gezag aan de ouder en een ander, waaraan in dit geval wordt voldaan. De kennelijke wens van de man om contact te hebben met [X.] staat los van de vraag of [C.] samen met de vrouw belast dient te worden met het ouderlijk gezag. De vrouw heeft [X.] op de hoogte gesteld van het feit dat de man haar biologische vader is en gaat vragen van [X.] hierover niet uit de weg. Feit is echter wel dat de man geen deel uitmaakt van het leven van [X.]. Met betrekking tot de geslachtsnaamwijziging stellen de vrouw en [C.] dat het tot grote onrust bij [X.] leidt als zij met de naam [A.] wordt aangesproken. Het is in het belang van [X.] dat ook naar de buitenwereld wordt uitgedragen dat zij deel uitmaakt van het gezin van de vrouw en [C.]. 4.7. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van de raad medegedeeld dat de raad geen problemen heeft met de toekenning van het gezamenlijk gezag aan de vrouw en [C.]. De raad heeft echter wel grote twijfels bij het wijzigen van de geslachtsnaam van [X.]. Het feit dat [X.] de naam van haar biologische vader draagt biedt toch in ieder geval nog enige link met haar vader en is van belang voor haar identiteit. De raad is bereid onderzoek te doen doch is van mening dat dit wellicht te belastend is voor [X.]. 4.8. Het hof overweegt als volgt. 4.8.1. Het hof heeft naar aanleiding van de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht het volgende vastgesteld. De man heeft het gezin in april 2002, toen [X.] anderhalf jaar oud was, verlaten. Hij is in datzelfde jaar veroordeeld voor een ernstig geweldsmisdrijf jegens zijn vriendin waarbij een gevangenisstraf van drie jaar is opgelegd en een maatregel tot TBS. De TBS- maatregel is in 2006 met 2 jaar verlengd tot september 2008. Sinds 2002 is er geen contact meer geweest tussen de man en [X.]. De man heeft ter zitting verklaard dat hij indertijd met de vrouw heeft afgesproken dat [X.] hem niet zou bezoeken binnen de penitentiaire inrichting omdat hij dit geen geschikte omgeving voor haar vond. De vrouw heeft aanvankelijk [X.] alleen opgevoed en is vervolgens in mei 2003 met [C.] gaan samenwonen. Het hof heeft geen reden daaraan te twijfelen. Op 27 september 2003 zijn de vrouw en [C.] gehuwd. Op 22 oktober 2003 heeft de rechtbank de vrouw met het eenhoofdig gezag belast. Sinds medio 2007 heeft [X.] een zusje, geboren uit het huwelijk van de vrouw en [C.]. [X.] weet van het bestaan van de man. Vragen van haar daarover worden door de vrouw beantwoord, mede aan de hand van de zogenaamde “[A.]doos”, waarin de vrouw foto’s en documentatie aangaande de man bewaart. De man zendt [X.] geregeld kaarten. 4.8.2. Het verweer van de vrouw en [C.] dat de man niet-ontvankelijk is vanwege het ontbreken van grieven, slaagt niet, nu het beroepschrift van de man duidelijk aangeeft op welke punten de man zich niet kan verenigen met de beschikking van de rechtbank, hetgeen de vrouw en [C.] gezien hun verweerschrift goed hebben begrepen. Dat daarbij niet met zoveel woorden gesproken wordt van “grieven” is niet van belang. 4.8.3. Ten aanzien van het verzoek tot gezamenlijk gezag van de vrouw en [C.] deelt het hof het oordeel van de rechtbank dat aan de voorwaarden van artikel 1:253t, lid 1 BW is voldaan. Ook is er geen sprake van een gegronde vrees dat bij inwilliging van het verzoek de belangen van [X.] zullen worden verwaarloosd, zodat er geen reden is om het verzoek op grond van het derde lid van artikel 1:253t BW, af te wijzen. De man heeft zijn stelling, dat dit wel het geval zou zijn, niet (voldoende) onderbouwd. Het door de man opgeworpen argument dat toewijzing van het verzoek een inbreuk vormt op zijn recht op eerbiediging van family-life in de zin van artikel 8 EVRM, treft geen doel. Feitelijk is er reeds sinds medio 2002 geen sprake meer van family-life tussen de man, die sinds 2003 geen gezagdragende ouder meer is, en [X.]. Voor zover er al van een inbreuk zou moeten worden gesproken, dan is deze gerechtvaardigd gezien alle omstandig-heden van het geval. Het hof is derhalve van oordeel dat de beschikking voor wat betreft de toewijzing van het gezamenlijk gezag aan de vrouw en [C.] moet worden bekrachtigd. Ter zitting heeft de man overigens aangegeven dat hij, anders dan in het beroepschrift staat vermeld, geen rol wenst te spelen in de verzorging en opvoeding van [X.]. Het door de man ingestelde hoger beroep richt zich naar zijn zeggen vooral tegen de wijziging van de geslachtsnaam. De man heeft verklaard content te zijn met de wijze waarop [X.] in het gezin van de vrouw wordt opgevoed. 4.8.4. Ten aanzien van het verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam ingevolge artikel 1: 253 t lid 5 BW overweegt het hof als volgt. Ingevolge dit artikel wordt een verzoek tot wijziging van een geslachtsnaam afgewezen indien het belang van het kind zich tegen toewijzing verzet. De beoordeling berust op een afweging van de omstandigheden, bij welke afweging aan het belang van het kind groot gewicht moet worden toegekend. In het algemeen geldt dat de wijziging van de geslachtsnaam van een kind van verstrekkender aard is dan een wijziging in het gezag. De geslachtsnaam behoort immers, ook na de periode gedurende welke die persoon afhankelijk is van zijn verzorgers, tot diens identiteits- en afstammingskenmerken, die altijd bij hem blijven horen. Lichtvaardige aantasting van het recht op de geslachtsnaam van een kind verdraagt zich niet met diens belang. Het hof is dan ook van oordeel dat terug- houdend met een geslachtsnaamwijziging moet worden omgegaan. Met name geldt dit in gevallen waarin het gaat om het wijzigen van de geslachtsnaam van een kind in die van de gezagdragende nieuwe partner van één van de ouders. Hoewel de identiteit van een kind mede wordt gevormd door de verbondenheid met degenen die voor hem of haar zorgen, is een ander belangrijk facet van die identiteit gelegen in de wortels van het kind. 4.8.5. Voorgaande algemene overwegingen zijn in casu zonder meer toepasselijk. Afweging van de omstandigheden van het onderhavige geval leidt het hof tot het oordeel dat het hiervoor algemeen geformuleerde belang van het kind, [X.], zich tegen een geslachtsnaamwijzing verzet. De omstandigheid dat [X.] sinds mei 2003 liefdevol in het gezin van de vrouw en [C.] wordt verzorgd en opgevoed en dat dus al lange tijd deel uitmaakt van dit gezin, acht het hof niet doorslaggevend. Hoewel de wens van de vrouw en [C.] om met het hele gezin met dezelfde achternaam naar buiten te treden op zichzelf begrijpelijk is, weegt dit niet op tegen het hiervoor benoemde belang van het kind, [X.], bij het (mede) door middel van de geslachtsnaam van de man bewaren van haar identiteit. Daarbij overweegt het hof dat het hedentendage ook niet uitzonderlijk is, dat in één gezin meerdere geslachts- namen voorkomen. Het feit dat volgens de vrouw en [C.] ook [X.] zelf heel graag de naam [C.] zou dragen, acht het hof begrijpelijk, maar evenmin doorslaggevend. De zevenjarige [X.] is naar het oordeel van het hof nog te jong om de gevolgen van een geslachtsnaam- wijziging, zeker op langere termijn, te kunnen overzien. Dat het gebruik van de achternaam van de man volgens de vrouw onrust bij [X.] teweeg brengt, zou wellicht voorkomen (hebben) kunnen worden, indien [X.] niet betrokken was bij de onderhavige procedure. 4.8.6. Het feit dat de man is veroordeeld wegens een ernstig geweldsdelict en thans in de Pompekliniek verblijft is door de vrouw en [C.] niet als argument voor toewijzing van hun verzoek genoemd en is, afgezet tegen het belang van [X.] bij het mede door de geslachtsnaam van de man bewaren van haar identiteit, ook voor het hof niet van (doorslaggevende) betekenis. 4.8.7. Het hof acht een onderzoek door de raad naar het belang van [X.] en in dat verband de vraag in hoeverre [X.] hinder ondervindt van het dragen van de naam van haar biologische vader, niet aangewezen. Het hof deelt het standpunt van de raad dat een onderzoek te belastend zou zijn voor [X.], temeer omdat het naar alle waarschijnlijkheid onvermijdelijk is dat [X.] hierdoor op de hoogte zal raken van de verblijfplaats van haar biologische vader en de reden daarvan. Het kiezen van het juiste moment om deze informatie aan [X.] te verstrekken mag niet onder-geschikt worden gemaakt aan een raadsonder- zoek. Ook een verhoor van [X.] door het hof acht het hof, gezien haar leeftijd, niet aangewezen. 4.8.8. Het vorenstaande leidt er toe dat het hof het verzoek tot geslachtsnaamwijziging zal afwijzen en de bestreden beschikking in zoverre zal vernietigen. 5. De beslissing Het hof: vernietigt de beschikking van de rechtbank Roermond van 14 maart 2007 voor zover deze de wijziging van de geslachtsnaam betreft en in zoverre opnieuw rechtdoende: wijst af het verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam; bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige; wijst af het meer of anders verzochte. Deze beschikking is gegeven door mrs. Smeenk-van der Weijden, Philips en Bijleveld-van der Slikke en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 20 september 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.