
Jurisprudentie
BB6902
Datum uitspraak2007-10-23
Datum gepubliceerd2007-11-01
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers2006/1170
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-11-01
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers2006/1170
Statusgepubliceerd
Indicatie
Art. 7:363 en 7:364 BW Indeplaatsstelling, medepacht
Betwisting door pachter van het standpunt van verpachtster dat de beide voorgestelde (mede)pachters onvoldoende waarborgen voor een behoorlijke bedrijfsvoering bieden, is onvoldoende gemotiveerd.
Uitspraak
23 oktober 2007
pachtkamer
rolnummer 2006/1170 P
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
procureur: mr. F.J. Boom,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Gemeente Kampen,
zetelende te Kampen,
geïntimeerde,
procureur: mr. J.H. van Vliet.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor de procedure in eerste aanleg wordt verwezen naar de inhoud van het vonnis van 8 augustus 2006, met zaaknummer 296042 CP Expl 05-11, dat de pachtkamer van de rechtbank Zwolle-Lelystad, sector kanton, locatie Zwolle, tussen appellant (hierna te noemen: [appellant]) als eiser en geïntimeerde (hierna te noemen: de Gemeente) als gedaagde heeft gewezen. Van genoemd vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 [appellant] heeft bij exploot van 6 september 2006 – gedeeltelijk hersteld bij exploot van 31 oktober 2006 – aan de Gemeente aangezegd van genoemd vonnis in hoger beroep te komen, met dagvaarding van de Gemeente voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven heeft [appellant] vier grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht, heeft hij bewijs aangeboden, en heeft hij geconcludeerd dat het hof bij arrest, voor zover de wet zulks toelaat uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal vernietigen, en opnieuw recht doende:
primair: [zoon A.] en [zoon B.] in de plaats van [appellant] als (mede)pachters zal stellen in de twee bestaande pachtovereenkomsten tussen enerzijds de Gemeente als verpachtster en anderzijds [appellant] als pachter met betrekking tot de percelen cultuurgrond kadastraal bekend gemeente Kampen, sectie [...] met een totale oppervlakte van 28.53.12 hectare respectievelijk gemeente Kampen, sectie [...] met een gezamenlijke oppervlakte van 8.87.08 hectare;
subsidiair: [zoon A.] en [zoon B.] naast [appellant] als medepachters aan zal stellen in de twee pachtcontracten die bestaan tussen enerzijds de Gemeente als verpachtster en anderzijds [appellant] als pachter met betrekking tot de percelen cultuurgrond kadastraal bekend (bedoeld zal zijn:) gemeente Kampen, sectie [...] met een totale oppervlakte van 28.53.12 hectare respectievelijk gemeente Kampen, sectie [...] met een gezamenlijke oppervlakte van 8.87.08 hectare;
primair en subsidiair: de Gemeente zal veroordelen in de kosten van de procedure, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep gevallen, en zal bepalen dat de Gemeente de nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd zal zijn als zij de proceskosten niet binnen veertien dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen arrest aan [appellant] zal hebben betaald.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft de Gemeente de grieven bestreden en verweer gevoerd, en heeft zij geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis, al dan niet met verbetering van gronden, zal bevestigen, met verwerping van het hoger beroep en met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure.
2.4 Ter zitting van 10 september 2007 hebben partijen de zaak doen bepleiten, [appellant] door mr. A.A.M. van Beek, advocaat te Tilburg, en de Gemeente door mr. B. Nijman, advocaat te Wageningen; beiden hebben daarbij pleitnotities in het geding gebracht. Aan [appellant] is akte verleend van het overleggen van een brief van [de] accountant van [appellant], van 27 februari 2006.
2.5 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd.
3 De vaststaande feiten
3.1 Op grond van de in zoverre niet bestreden vaststelling van de pachtkamer in eerste aanleg en op grond van hetgeen verder is gesteld en niet of onvoldoende is weersproken dan wel blijkt uit de onbetwiste inhoud van de overgelegde bescheiden, staat in hoger beroep het navolgende vast.
3.2 [appellant] pacht van de Gemeente de percelen landbouwgrond kadastraal bekend gemeente Kampen, sectie [...], ter grootte van in totaal 28.53.12 ha.
3.3 [appellant] pacht bovendien van de Gemeente de percelen landbouwgrond kadastraal bekend gemeente Kampen, sectie [...], ter grootte van in totaal 8.87.08 ha.
4 Beoordeling van het geschil in hoger beroep
4.1 Het gaat in deze zaak om het volgende. [appellant] vordert de indeplaatsstelling van zijn zonen [zoon A.] en [zoon B.]; subsidiair vordert hij dat zij als medepachters worden aangemerkt. De pachtkamer in eerste aanleg heeft zowel de primaire als de subsidiaire vordering afgewezen. Daartegen richt zich het hoger beroep.
4.2 Ingevolge artikel 68a lid 1 Overgangswet Nieuw BW hebben de per 1 september 2007 in werking getreden art. 7:363 en 7:364 Burgerlijk Wetboek onmiddellijke werking. De toewijsbaarheid van de vorderingen van [appellant] wordt derhalve door het nieuwe recht beheerst.
4.3 [appellant] heeft bij wijze van onderbouwing van zijn vorderingen een begroting in het geding gebracht. Die begroting geeft wel inzicht in het belang van [appellant] bij voortzetting van zijn onderneming en van de exploitatie van het gepachte, maar niet – en daar komt het in deze procedure op aan – in de wijze waarop [appellant] de beide voorgestelde (mede)pachters bij de exploitatie van het gepachte denkt te betrekken.
4.4 Ook op andere wijze is dat niet duidelijk geworden. [zoon A.], die in Canada woont, is niet ter zitting verschenen. Van hem is geen verklaring in het geding gebracht waaruit blijkt op welke wijze hij bij de exploitatie van het gepachte betrokken wenst te worden, nog daargelaten dat ook geen verklaring van zijn hand is overgelegd waaruit kan volgen dat hij bereid is de rechten en verplichtingen uit de pachtovereenkomst na te komen. [zoon B.] is wél ter zitting verschenen. Uit hetgeen hij ter gelegenheid van het pleidooi ten overstaan van het hof heeft verklaard, volgt dat in het geheel geen welomlijnd plan bestaat over de termijn waarop en de mate waarin hij in de exploitatie van het gepachte zal deelnemen. Daar komt bij dat tussen [appellant] en [zoon B.] klaarblijkelijk ook geen behoorlijk overleg plaatsvindt over de toekomst van het thans nog door [appellant] gedreven bedrijf. [zoon B.] heeft ter gelegenheid van het pleidooi ten overstaan van het hof immers aangegeven dat hij bij die gelegenheid voor het eerst van [appellant] begreep dat door deze hervatting van de melkveehouderij en aankoop van melkquotum wordt overwogen.
4.5 In het licht van het voorgaande is de betwisting door [appellant] van het standpunt van de Gemeente dat de beide voorgestelde (mede)pachters onvoldoende waarborgen voor een behoorlijke bedrijfsvoering bieden, onvoldoende gemotiveerd.
4.6 Uit hetgeen is overwogen, volgt dat de grieven niet tot vernietiging van het bestreden vonnis kunnen leiden. Het hof zal [appellant], als de in het ongelijk gestelde partij, veroordelen in de kosten van het hoger beroep.
5 Beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de pachtkamer van de van de rechtbank Zwolle-Lelystad, sector kanton, locatie Zwolle, van 8 augustus 2006, met zaaknummer 296042 CP Expl 05-11;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op € 2.682,— voor salaris procureur en op € 248,— voor griffierecht.
Dit arrest is gewezen door mrs. Valk, Van der Beek en Van Ditzhuijzen en de raden ing. De Lorijn en ir. Rogaar, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 oktober 2007.