
Jurisprudentie
BB6850
Datum uitspraak2007-10-31
Datum gepubliceerd2007-10-31
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep kort geding
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers1266/07 SKG
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-31
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep kort geding
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers1266/07 SKG
Statusgepubliceerd
Indicatie
X is strafrechtelijk veroordeeld wegens ontucht met een minderjarige. Hij vordert in kort geding de uitzending van het televisieprogramma ‘Peter R. de Vries, misdaadverslaggever’ dat is gewijd aan X en zijn zeilschool, te verbieden. Verbod met het oog op het gestelde doel (het aan de kaak stellen van misstanden: het weer werken met minderjarigen) noodzakelijk in een democratische samenleving? Uitgangspunt: het staat De Vries cs vrij de gestelde misstanden onder de aandacht van het publiek te brengen. Uitgangspunt daartegenover: X heeft recht op bescherming van eer en goede naam en van de persoonlijke levenssfeer.
Hof: de gestelde strekking van het programma, het aan de kaak stellen van ernstige misstanden omschreven, kan daaraan niet worden ontzegd. Omstandigheden van het geval. Weerwoord X en zijn advocaat in het programma. Echter onvoldoende maatregelen om te voorkomen dat de persoonlijke levenssfeer van X meer dan noodzakelijk wordt beschadigd. Verbod onder meer voor zover naam zeilschool wordt genoemd of in beeld gebracht.
Journalistieke vorm in beginsel vrij. De wijze waarop X onverhoeds wordt geconfronteerd met De Vries en zijn cameraploeg levert een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van X op. Inbreuk niet zó ernstig dat het tonen van het resultaat ervan de grenzen van de aanvaardbaarheid overschrijdt. De kijker kan zich zelf over de methode een oordeel vormen en het verkregen resultaat dienovereenkomstig relativeren.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
1. Peter Rudolf DE VRIES, wonende te Hilversum,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ENDEMOL NEDERLAND B.V., gevestigd te Aalsmeer,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SBS BROADCASTING B.V., gevestigd te Amsterdam,
APPELLANTEN in het principaal hoger beroep,
GEÏNTIMEERDEN in het incidenteel hoger beroep,
procureur: mr. J.A. Schaap,
t e g e n
[X], wonende te [...],
GEÏNTIMEERDE in het principaal hoger beroep,
APPELLANT in het incidenteel hoger beroep,
procureur: mr. J.P. Plasman.
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna De Vries cs en [X] genoemd. Appellant in het principaal appel sub 1 wordt afzonderlijk ook met zijn achternaam aangeduid.
Bij dagvaarding van 22 oktober 2007 zijn De Vries cs in hoger beroep gekomen van het vonnis dat de voorzieningenrechter in de rechtbank te Amsterdam in het kort geding tussen partijen ([X] als eiser en De Vries cs als gedaag¬den) onder zaak-/rolnum¬mer 381430/KG ZA 07 1942 OdC/MG heeft gewezen en dat is uitgesproken op 19 oktober 2007. Het appelexploot bevat de grieven.
Ter terechtzitting van 26 oktober 2007 hebben De Vries cs overeenkomstig de dagvaarding zeven grieven voorgesteld, producties overgelegd en geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en alsnog de vorderingen van [X] zal afwijzen, met veroordeling van hem in de kosten van het geding in beide instanties. De procureur van De Vries cs heeft de zaak aan de hand van overge¬legde pleitnotities verder mondeling toegelicht en verdere bewijsstukken overgelegd.
Ter zelfde terechtzitting heeft [X] vervolgens geantwoord, de grieven bestreden en zijnerzijds overeenkomstig een akte houdende incidenteel appel en vermeerdering van eis eveneens appel ingesteld en zijn eis vermeerderd. Hij heeft geconcludeerd, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en zijn vermeerderde eis zal toewijzen, met veroordeling van De Vries cs in de kosten van het geding in beide instanties. De procureur van [X] heeft de zaak aan de hand van overge¬legde pleitnotities verder toegelicht en bewijsstukken overgelegd.
De Vries cs hebben het volledige programma waar dit geding betrekking op heeft ter zitting getoond en DVD’s en een VHS-band overgelegd met daarop het voorgenomen programma. Partijen hebben vragen van het hof beantwoord.
Partijen hebben vervolgens recht gevraagd op de stukken van beide instan¬ties, waarvan de inhoud als hier ingevoegd wordt beschouwd.
2. Grieven
Voor de grieven in het principaal hoger beroep respectievelijk de vermeerderde eis in het incidenteel hoger beroep verwijst het hof naar de appeldagvaarding respectievelijk voormelde akte.
3. Feiten
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.7 een aantal feiten tot uitgangspunt genomen. Daaromtrent bestaat tussen partijen geen geschil zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4. Beoordeling
4.1 Bij het vonnis waarvan beroep heeft de voorzieningenrechter De Vries cs iedere openbaarmaking en verveelvoudiging van beeld- en geluidsopnamen die zijn gemaakt van [X] en (de activiteiten op en rondom) zeilschool [Y] ten behoeve van het programma ‘Peter R. de Vries, misdaadverslaggever’ verboden op straffe van een dwangsom van € 50.000,- per overtreding. Tegen deze beslissing en de gronden waarop zij berust keren zich de grieven in het principaal hoger beroep.
4.2 Na de vermeerdering van eis vordert [X] thans,
? primair De Vries cs te verbieden iedere openbaarmaking en verveelvoudiging van het programma ‘Peter R. de Vries, misdaadverslaggever’ dat is gewijd aan [X] en zeilschool [Y];
? subsidiair De Vries cs te verbieden iedere openbaarmaking en verveelvoudiging van beeld- en geluidsopnamen die zijn gemaakt van (i) [X], (ii) (de activiteiten op en rondom) zeilschool [Y], (iii) het interview met de Officier van Justitie, ten behoeve van het programma ‘Peter R. de Vries, misdaadverslaggever’;
? meer subsidiair, De Vries cs te verbieden iedere openbaarmaking en verveelvoudiging van beeld- en geluidsopnamen die zijn gemaakt van [X] en (de activiteiten op en rondom) zeilschool [Y] ten behoeve van het programma ‘Peter R. de Vries, misdaadverslaggever’ dan wel enig ander programma;
een en ander op straffe van een dwangsom van € 50.000,- per overtreding en met veroordeling van De Vries cs in de kosten van beide instanties. [X] heeft – naast de motivering van de vermeerdering van eis – geen afzonderlijke grieven opgeworpen in het incidenteel hoger beroep.
4.3 Het hof oordeelt als volgt.
4.4 De Vries cs stellen dat zij met de betrokken aflevering van het programma ‘Peter R. de Vries, misdaadverslaggever’, verder het (voorgenomen) programma, een aantal misstanden aan de kaak willen stellen. Het gaat daarbij naar het hof mede naar aanleiding van de toelichting ter terechtzitting in hoger beroep begrijpt om
? de omstandigheid dat [X] binnenkort – na het aflopen van de proeftijd - weer met kinderen zal gaan werken,
? de omstandigheid dat [X] met kinderen is gaan werken tijdens zijn proeftijd en dat hij, nadat op grond daarvan een deel van zijn voorwaardelijke straf ten uitvoer was gelegd, ook daarna weer met kinderen is gaan werken, terwijl zijn proeftijd toen nog steeds niet was afgelopen,
? de omstandigheid dat hij de ouders niet heeft ingelicht over zijn verleden en dat hij dit pas is gaan doen na de bemoeienis van De Vries, terwijl hij dat toen deed op misleidende wijze,
? de omstandigheid dat de gemeente [...] door afgifte van een vergunning medewerking heeft verleend aan de zeilschool van [X],
alles volgens De Vries cs. Deze misstanden moeten mede gezien worden – aldus De Vries cs in de appeldagvaarding onder 29 – ‘in de algemene maatschappelijke context en het algemeen maatschappelijk verlangen dat voorkomen moet worden dat ontuchtplegers toch weer met minderjarigen (gaan) werken.’
4.5 Uitgangspunt is dat De Vries cs de vrijheid hebben de gestelde misstanden door middel van een televisieprogramma in de vorm die hun goeddunkt onder de aandacht van het publiek te brengen. Dit uitgangspunt berust op het in artikel 7 van de Grondwet en in artikel 10 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden vastgelegde recht op vrijheid van meningsuiting.
4.6 Hiertegenover staat het uitgangspunt dat [X] net als ieder ander recht heeft op bescherming van eer en goede naam en van de persoonlijke levenssfeer, daaronder begrepen het recht dat hem als veroordeelde zijn daad, nadat hij haar heeft geboet, in beginsel niet meer wordt nagehouden.
4.7 De vordering tot het verbieden van het programma impliceert een beperking van het recht op vrijheid van meningsuiting. Voor toewijzing is noodzakelijk dat de beperking voorzien is bij de wet, dat zij een legitiem doel heeft en dat zij met het oog op dat doel noodzakelijk is in een democratische samenleving.
De beperking is voorzien bij de wet (artikel 6:162 BW). [X] beoogt daarmee zijn recht op bescherming van eer en goede naam en van de persoonlijke levenssfeer te verwezenlijken, hetgeen een legitiem doel is. Beantwoord moet nog worden de vraag of de gevorderde beperking met het oog op dat doel noodzakelijk is in een democratische samenleving.
4.8 Het hof heeft het voorgenomen programma gezien. Het hof is op basis van die waarneming en van hetgeen daaromtrent door partijen is toegelicht van oordeel dat de door De Vries cs gestelde strekking van het programma, het aan de kaak stellen van ernstige misstanden als boven omschreven, daaraan niet kan worden ontzegd. Gelet op alle omstandigheden in onderling verband bezien, in het bijzonder
? de strafrechtelijke veroordeling van [X],
? de vaststaande overtreding van de voorwaarden en de tenuitvoerlegging van een deel van de straf
? het nadien in de zomer van 2007 andermaal overtreden van de voorwaarden en
? het voornemen van [X] ook na afloop van de proeftijd voort te gaan met de zeilschool en dus te werken met kinderen in – voor zover het de hier aan de orde zijnde kwestie betreft – kwetsbare leeftijd,
is het hof voorshands van oordeel dat De Vries cs – behoudens enkele nader aan te duiden uitzonderingen – de grenzen van het aanvaardbare niet heeft overschreden door de ‘zaak R.’ als voorbeeld voor het beoogde doel (het aan de kaak stellen van de gestelde misstanden) te nemen met het oog op – zoals zij het formuleren en hiervoor is aangehaald – ‘de algemene maatschappelijke context en het algemene maatschappelijk verlangen dat voorkomen moet worden dat ontuchtplegers toch weer met minderjarigen (gaan) werken’. Het hof is van oordeel dat De Vries cs daarbij de gerechtvaardigde belangen van [X] niet zozeer schaden dat dat in het licht van de gegeven omstandigheden onrechtmatig is.
Dit betekent dat het antwoord op voormelde vraag (naar de noodzaak van de beperking in een democratische samenleving) – behoudens de nog aan te duiden uitzonderingen – (a fortiori) ontkennend moet luiden.
4.9 [X] heeft nog aangevoerd dat hem van het andermaal overtreden van de voorwaarden in de zomer van 2007 geen verwijt valt te maken, omdat hij niet ervan op de hoogte was dat de proeftijd door de gedeeltelijke tenuitvoerlegging zes maanden was opgeschort. Ook rechtbank, officier van justitie en politie gaven er bij diverse gelegenheden blijk van – zo staat op grond van de overgelegde stukken wel vast – zich dat niet te realiseren, zodat – aldus [X] – toch moeilijk kon worden verwacht, dat hij dat wel besefte. Deze omstandigheid vermindert echter niet – aldus De Vries cs terecht – het belang om de gestelde misstanden onder de aandacht van het publiek te brengen.
Voorts heeft [X] opgemerkt dat het hem vrij staat om na afloop van de proeftijd voort te gaan met de zeilschool en dus te werken met kinderen. Ook dat kan aan het hiervoor onder 4.8 gegeven oordeel echter niet afdoen, in ieder geval niet in dit geval, waar het programma niet alleen dit voornemen maar ook het gedrag van [X] gedurende de proeftijd, zoals dat is komen vast te staan, tot voorwerp heeft.
4.10 Bij zijn hiervoor in het bijzonder onder 4.8 gegeven oordeel heeft het hof mede in aanmerking genomen dat De Vries cs ter terechtzitting in hoger beroep hebben verklaard dat [X] en zijn advocaat voldoende gelegenheid krijgen om in het programma zijn/hun visie op de gebeurtenissen en verwijten te geven.
4.11 Wel is het hof naast al het voorgaande voorshands van oordeel dat De Vries cs onvoldoende maatregelen hebben genomen om te voorkomen dat de persoonlijke levenssfeer van [X] meer dan met het oog op het beoogde doel noodzakelijk is, wordt beschadigd. Dat het programma in het bijzonder voor insiders en mensen die in de buurt van de zeilschool wonen of anderszins aldaar verkeren tot [X] en zijn zeilschool is te herleiden, moet – in aanmerking genomen de betrokken belangen – als onvermijdelijk worden beschouwd. Dat neemt niet weg dat op dit punt, mede met het oog op de te verwachten en hier ook reeds gebleken negatieve, soms dreigende reacties van het publiek, meer van De Vries cs gevergd kan worden, dan uit de aan het hof getoonde uitzending blijkt.
Weliswaar is de achternaam van [X] consequent vervangen door de aanduiding ‘[X]’ en is zijn gezicht door versluiering van het beeld onherkenbaar gemaakt, maar door het ten gehore brengen en laten zien van de naam van de zeilschool en van [...] waarop deze is gevestigd, is het programma voor willekeurige derden wel erg gemakkelijk tot [X] te herleiden. Zonder op enigerlei wijze aan de strekking en de kracht van het programma afbreuk te doen, kunnen De Vries cs dit vermijden. Doordat zij voornemens zijn dit na te laten, dreigen zij onrechtmatig te handelen jegens [X]. Dat wettigt na te noemen verbod.
4.12 In dit verband hebben De Vries cs nog aangevoerd dat de betrokken namen toch al bekend zijn door een eerdere publicatie in het Dagblad de Telegraaf. Deze omstandigheid wijzigt het oordeel van het hof echter niet. Er moet immers rekening mee worden gehouden dat het televisieprogramma een substantieel groter en indringender bereik heeft. Bovendien kan ook hernieuwde vermelding van de naam (verdere) schade veroorzaken.
4.13 Voorts hebben De Vries cs aangevoerd dat andere zeilscholen er belang bij hebben, dat de naam [Y] in beeld komt, zodat het publiek daardoor weet dat het programma geen betrekking heeft op die andere zeilscholen. Dat beweerde belang rechtvaardigt echter niet dat [X] meer dan noodzakelijk herkenbaar aan (de reacties van) het publiek wordt blootgesteld.
Het hof merkt in dit verband op dat aan dat belang desgewenst ook op andere wijze tegemoet kan worden gekomen, bijvoorbeeld door in het midden te laten waar in Nederland een en ander zich afspeelt.
4.14 [X] heeft ter ondersteuning van een algeheel althans ruimer verbod dan thans zal worden opgelegd nog aangevoerd dat er tal van onwaarheden in het programma voorkomen onder meer – maar niet alleen – doordat hij daarin ten onrechte van leugens wordt beticht. Bij dit een en ander heeft hij het oog op onder meer de volgende punten.
? In het programma wordt opgemerkt dat [X] ontucht met een jongen van 11 jaar heeft gepleegd, terwijl hij is veroordeeld voor ontucht met een jongen van 12 jaar.
? In het programma wordt opgemerkt dat [X] onwaarheid spreekt waar hij stelt dat de gemeente op de hoogte was van zijn verleden en niettemin achter de vestiging van de zeilschool in de gemeente stond, terwijl dat volgt uit het verslag van de op 25 januari 2007 door onder meer de burgemeester met hem gevoerde bespreking.
? In het programma wordt opgemerkt dat in het kader van de strafzaak tegen [X] zowel een psychiater als een psycholoog heeft gerapporteerd dat de recidive kans hoog is, terwijl er in het geheel geen psychiatrisch rapport is opgemaakt.
? Bovendien geeft het vermelden van de conclusie dat de psycholoog op dit punt een vertekend beeld, nu [X] inmiddels een therapie heeft ondergaan en de betrokken therapeut heeft geconcludeerd dat thans de recidive kans laag is.
Aldus nog steeds [X].
Hoewel aan [X] moet worden toegegeven dat op deze en mogelijk ook andere punten wel wat op de inhoud van het programma kan worden afgedongen, is dit niet in zodanige mate het geval dat dat een verdergaand verbod dan hierna te bepalen rechtvaardigt. Daarbij komt ook dat [X] en zijn advocaat – zoals hiervoor overwogen – de gelegenheid zullen hebben deze punten in hun weerwoord in het programma te betrekken.
Dat zelfde geldt voor de passage waarin een officier van justitie – volgens [X] in strijd met de waarheid – verklaart dat het openbaar ministerie bepaald niet de door [X] voorgestelde wijziging van de voorwaarden zou hebben ondersteund. Het hof merkt daarbij op dat De Vries cs niet verantwoordelijk zijn voor een eventuele onjuistheid van hetgeen de officier van justitie zegt. Dit zou slechts anders zijn, indien het om een zodanige evidente onjuistheid zou gaan, dat opname in het programma zonder corrigerend commentaar niet aanvaardbaar is. Deze situatie doet zich hier echter niet voor.
4.15 Ten slotte heeft [X] nog aangevoerd dat de wijze waarop hij door De Vries is ‘overvallen’ een ruimer verbod rechtvaardigt.
De journalistieke vorm waarin De Vries cs hun boodschap willen brengen is in beginsel vrij. Aan [X] moet worden toegegeven dat de wijze waarop [X] onverhoeds wordt geconfronteerd met een bezoek van De Vries die voorzien is van een cameraploeg en waaraan [X] zich – ondanks het feit dat hij zich op eigen terrein probeert terug te trekken – blijkens de beelden nauwelijks kan onttrekken, een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [X] vormt. Ook moet hem worden toegegeven dat het niet helemaal onbegrijpelijk is dat iemand die dit overkomt, terughoudend is bij het geven van antwoorden op vragen en zelfs, zoals [X], tegen beter weten in ontkent veroordeeld te zijn en aldus onwaarheid spreekt.
Het hof is echter van oordeel dat de inbreuk niet zó ernstig is dat het tonen van het resultaat ervan – alle omstandigheden in aanmerking genomen – de grenzen van hetgeen heden ten dage in de journalistiek aanvaardbaar geacht moet worden overschrijdt.
Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de beelden de gevolgde methode ook laten zien en de kijker zich daarover dus zelf een oordeel kan vormen en het verkregen resultaat dienovereenkomstig kan relativeren.
5. Slotsom
De grieven, die geen afzonderlijke behandeling vergen, slagen gedeeltelijk. Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en de vordering in gewijzigde vorm (gedeeltelijk) toewijzen. Het hof begrijpt dat elk van appellanten verantwoordelijk is voor de uitzending van het programma. Dit rechtvaardigt de navolgende beslissing.
Nu ieder van partijen gedeeltelijk in het ongelijk wordt gesteld, zal het hof de kosten in beide instanties compenseren aldus dat ieder van partijen de eigen kosten draagt. In hoger beroep betreft deze beslissing alleen het principaal hoger beroep, omdat het incidenteel hoger beroep slechts is ingesteld om de eis te vermeerderen en geen kosten heeft meegebracht die een afzonderlijke beslissing rechtvaardigen.
6. Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht;
verbiedt De Vries cs iedere openbaarmaking en verveelvoudiging van beeld- en geluidsopnamen van de aflevering van het programma ‘Peter R. de Vries, misdaadverslaggever’ die is gewijd aan [X] en zeilschool [Y], voor zover daarin
? de naam ‘[Y]’
? de naam ‘[Z]’
op enigerlei wijze herkenbaar in beeld of geluid wordt weergegeven;
bepaalt dat De Vries cs voor iedere keer dat een of meer van hen in strijd handelt/handelen met dit verbod, een dwangsom verbeurt/verbeuren van € 50.000,- tot een maximum van € 1.000.000,-, hoofdelijk verschuldigd aldus dat betaling door de een de anderen bevrijdt;
compenseert de kosten in beide instanties aldus dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. P. Ingelse, J.H. Huijzer en E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2007.