Jurisprudentie
BB6837
Datum uitspraak2007-10-31
Datum gepubliceerd2007-10-31
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers224559/ HA ZA 07-130
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-31
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers224559/ HA ZA 07-130
Statusgepubliceerd
Indicatie
Aandelen, leasezaak Spaarbeleg, geen causaal verband.
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 224559 / HA ZA 07-130
Vonnis van 31 oktober 2007
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
procureur: mr. C. Beijer,
tegen
de naamloze vennootschap
AEGON BANK N.V.,
gevestigd te Nieuwegein,
gedaagde,
procureur: mr. J.M. van Noort.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Spaarbeleg genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 14 maart 2007
- het proces-verbaal van comparitie van 15 juni 2005
- de akte van [eiseres]
- de akte van Spaarbeleg.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De inleiding
2.1. Spaarbeleg is een financiële instelling die overeenkomsten sluit met betrekking tot financiële producten, waaronder het zogenaamde SprintPlan. Bij een SprintPlan-overeenkomst wordt gedurende een periode van vijf jaar belegd met een door Spaarbeleg verstrekte lening. Met het geleende bedrag worden voor de belegger participaties aangekocht in het Spaarbeleg Garantiefonds. De participaties worden op naam van de Stichting Aegon BeleggingsGiro (door de jaren heen soms anders genaamd) gesteld die deze voor rekening en risico van de cliënt gaat houden. Na afloop van de looptijd van de overeenkomst worden de participaties in het Garantiefonds verkocht en wordt de lening afgelost. Het SprintPlan-product kent een gegarandeerde einduitkering (de zogenaamde garantiewaarde) waarmee het geleende bedrag kan worden terugbetaald.
2.2. Deze rechtbank heeft in verband met de SprintPlan-overeenkomsten in de afgelopen jaren reeds vonnis gewezen in een tweetal collectieve acties tegen Spaarbeleg, aanhangig gemaakt door de Gedupeerden SprintPlan (GeSp) (vonnis van 22 december 2004, NJF 2005/60) en door de Vereniging Consument & Geldzaken (vonnis van 4 januari 2006, NJF 2006/152), alsmede in diverse procedures die door individuele deelnemers aan het SprintPlan tegen Spaarbeleg zijn aangespannen. In deze vonnissen is bij de opsomming van de feiten steeds uitgebreid geciteerd uit het door Spaarbeleg aan de deelnemers van het SprintPlan verstrekte informatiemateriaal. De rechtbank acht de formulering van de voor de beoordeling relevante passages in dit informatiemateriaal inmiddels bekend en zal in dit vonnis niet opnieuw tot het citeren hiervan overgaan.
2.3. De rechtbank acht de vonnissen die zij in verband met de SprintPlan-overeenkomsten heeft gewezen en die (bijna) allemaal zijn gepubliceerd op (in ieder geval) rechtspraak.nl, eveneens inmiddels bekend bij de advocaten die namens hun cliënten tegen Spaarbeleg procederen. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat op stellingen en verweren die in deze procedure worden aangevoerd, in één of meer van haar eerdere vonnissen reeds is beslist, zal zij bij de motivering van haar oordeel over deze stellingen en verweren volstaan met een verwijzing naar deze eerdere vonnissen.
3. De feiten
3.1. [eiseres] heeft na het insturen van het Inschrijfformulier van Spaarbeleg een welkomstpakket ontvangen met daarin een Certificaat, de Algemene Voorwaarden, de Specifieke Bepalingen van het Spaarbeleg Garantiefonds en de Brochure.
3.2. Het door [eiseres] afgesloten SprintPlan had een looptijd van 5 jaar, ingaande 2 mei 2001 tot en met 30 april 2006. [eiseres] heeft ter uitvoering van de overeenkomst 60 maandtermijnen van EUR 113,45 (NLG 250,00) aan Spaarbeleg voldaan, derhalve in totaal een bedrag van EUR 6.807,00.
3.3. Na beëindiging van de overeenkomst op 30 april 2006 was de waarde van de in verband met dit SprintPlan aangeschafte participaties € 17.475,00. Na aftrek van het geleende bedrag van € 17.016,76, resteerde € 458,24, welk bedrag aan [eiseres] is uitgekeerd.
4. Het geschil
4.1. [eiseres] vordert – samengevat – terugbetaling van alle door haar aan Spaarbeleg betaalde bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten van EUR 250,00 vermeerderd met BTW wegens:
- nietigheid van de overeenkomst op grond van strijd met artikel 9 van de Wet Consumentenkrediet (Wck),
- ontbinding van de overeenkomst op grond van toerekenbare tekortkoming wegens schending van de zorgplicht,
- vernietiging op grond van misbruik van omstandigheden
- handelen in strijd met artikel 28 van de Nadere Regeling
- vernietiging op grond van dwaling,
- misleidende reclame
- onrechtmatig handelen wegens schending van de zorgplicht.
4.2. Spaarbeleg voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling
Nietigheid wegens strijd met Wck
5.1. De rechtbank heeft in haar vonnis van 6 juli 2005 (LJN AT8955), in een procedure aangespannen door een deelnemer aan het SprintPlan tegen Spaarbeleg, bepaald dat de Wck niet op de SprintPlan-overeenkomst van toepassing is. De rechtbank heeft daarbij, kort samengevat, het volgende overwogen:
"Naar het oordeel van de rechtbank is de SprintPlan-overeenkomst te beschouwen als een krediettransactie in de zin van art. 1 aanhef en onder a, 1° Wck. De rechtbank is evenwel ook van oordeel dat de SprintPlan-overeenkomst een vorm van effectenbelening is die op grond van art. 4 lid 1 aanhef en onder h Wck van de werking van de Wck is uitgezonderd. De rechtbank baseert zich hierbij op een analyse van de uitlatingen door de verantwoordelijk Minister (van Financiën) over (de gevolgen van) de aandelenlease-overeenkomsten, de Memorie van toelichting naar aanleiding van een wijziging van o.a. de Wck en de relatie tussen de bescherming die de Wck beoogt te bieden en de beschermingsgedachte die ten grondslag ligt aan de Europese regelgeving op dit terrein.”
5.2. De rechtbank heeft dit oordeel herhaald in diverse andere vonnissen (waaronder die met LJN: AZ3654 en AZ3667). Door [eiseres] zijn in de onderhavige procedure geen nieuwe argumenten aangevoerd die de rechtbank aanleiding geven om van haar eerdere, in bovengenoemd vonnis van 6 juli 2005 uitgebreid gemotiveerde, oordeel af te wijken. De vordering van [eiseres], voor zover gebaseerd op de stelling dat de SprintPlan-overeenkomsten nietig zijn wegens strijd met de Wck, wordt dan ook afgewezen.
Ontbinding wegens toerekenbare tekortkoming door schending van de zorgplicht
5.3. Deze rechtbank heeft in haar vonnis van 18 oktober 2006, LJN AZ0660, geoordeeld dat zij schending van de zorgplicht door [eiseres] niet langer zal kwalificeren als een toerekenbare tekortkoming, doch enkel als een onrechtmatige daad (zie hierna). De rechtbank heeft dit oordeel nadien in diverse andere vonnissen met betrekking tot het SprintPlan herhaald. De rechtbank ziet geen aanleiding om nu anders te oordelen. Ook deze vordering wordt daarom afgewezen.
Vernietiging op grond van misbruik van omstandigheden
5.4. Voor misbruik van omstandigheden is onder andere vereist dat Spaarbeleg wist of moest begrijpen dat [eiseres] door de door haar gestelde onervarenheid tot het sluiten van de overeenkomst werd bewogen. Van een dergelijke kenbaarheid is de rechtbank evenwel niet gebleken. De overeenkomst is tot stand gekomen kennelijk zonder dat er enig inhoudelijk contact tussen partijen heeft plaatsgevonden. [eiseres] heeft volstaan met het opvragen en inzenden van een inschrijfformulier en Spaarbeleg met het toezenden van het inschrijfformulier en het welkomstpakket. Nu niet gesteld kan worden dat alleen onervaren consumenten zullen worden bewogen tot het afsluiten van een SprintPlan op de wijze zoals in dit geval is geschied, kan niet worden geconcludeerd dat Spaarbeleg wist of moest begrijpen dat haar onervarenheid [eiseres] bewoog tot het inzenden van het inschrijfformulier en dat dit Spaarbeleg van het sluiten van de overeenkomst had behoren te weerhouden.
Handelen in strijd met artikel 28 NR
5.5. De vordering van [eiseres] voor zover gebaseerd op schending van artikel 28 lid 2 tot en met 4 Nadere Regeling – de rechtbank begrijpt Nadere Regeling 1999 (hierna: NR 1999) – zal als onvoldoende gemotiveerd worden afgewezen. Volgens [eiseres] had Spaarbeleg op grond van deze regeling moeten blijven toetsen of zij wel aan haar verplichtingen kon blijven voldoen. Nu is gebleken dat [eiseres] in staat was om aan haar contractuele verplichtingen uit de overeenkomst te kunnen voldoen en ook nimmer een betalingsachterstand heeft gehad, is de rechtbank van oordeel dat het op de weg van [eiseres] had gelegen om aan te geven waarom zij desondanks nog belang heeft bij haar vordering gebaseerd op voormelde grondslag. Nu [eiseres] hieromtrent niets heeft gesteld, zal deze vordering als zijnde zonder belang worden afgewezen. Of het genoemde artikel uit de NR 1999 van toepassing is op een SprintPlan-overeenkomst, zoals door Spaarbeleg gemotiveerd is betwist, kan derhalve in het midden blijven.
Vernietiging op grond van dwaling
5.6. [eiseres] heeft een beroep gedaan op dwaling. De rechtbank begrijpt de feitelijke grondslag van dat beroep aldus dat [eiseres] dacht dat het SprintPlan een product was als het Koersplan en dat Spaarbeleg onvoldoende heeft gewezen op het risico dat de inleg verloren kon gaan.
5.7. De rechtbank heeft in diverse vonnissen, recent nog in haar vonnis van de meervoudige kamer van 24 januari 2007 (LJN AZ7231), geoordeeld dat deelnemers aan het SprintPlan uit de door Spaarbeleg verstrekte schriftelijke informatie zelfs bij oppervlakkige lezing niet kunnen en mogen afleiden dat het SprintPlan een spaarproduct was. Bij oplettende bestudering van de informatie hadden zij bovendien kunnen en moeten begrijpen dat het SprintPlan inhield dat zij maandelijks een bedrag aan rente zouden betalen over een bij Spaarbeleg afgesloten lening en dat Spaarbeleg vervolgens met deze lening voor rekening en risico van hen participaties zou kopen in het GarantieFonds. In de Algemene Voorwaarden staat immers met zoveel woorden vermeld dat het door de deelnemer betaalde maandbedrag rente is over de aankoopsom van de voor hem of haar gekochte (fracties van) participaties en dat de aankoopsom wordt gefinancierd door Spaarbeleg. Ook staat vermeld dat na afloop van een SprintPlan-contract een eindafrekening plaatsvindt en dat Spaarbeleg aan de deelnemer alsdan betaalt het bedrag dat na de einddatum wordt uitgekeerd op de alsdan voor de deelnemer gehouden (fracties van) participaties, verminderd met de voor het SprintPlan-contract geldende aankoopsom en verder verminderd met al wat de deelnemer alsdan uit hoofde van het SprintPlan-contract aan Spaarbeleg verschuldigd mocht zijn.
5.8. [eiseres] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die aanleiding geven om van dit oordeel af te wijken. Het beroep op dwaling wordt dan ook afgewezen.
Misleidende reclame
5.9. [eiseres] heeft ter onderbouwing van haar stelling dat Spaarbeleg misleidende informatie heeft verstrekt, aangevoerd dat niet duidelijk was dat het SprintPlan-product een karakter van geldlening en belegging met geleend geld in zich droeg en dat zij het risico liep om haar inleg te verliezen.
5.10. Zoals de rechtbank in het bovenstaande ten aanzien van het beroep op dwaling reeds heeft overwogen, had [eiseres] bij oplettende bestudering van de aan haar verstrekte informatie kunnen en moeten begrijpen wat het SprintPlan inhield en dat het niet een spaarproduct betrof. De rechtbank heeft in haar vonnissen van 22 december 2004 (NJF 2005/60) en 4 januari 2006 (NJF 2006/152) reeds uitgebreid gemotiveerd dat naar haar oordeel de door Spaarbeleg verstrekte informatie betreffende het SprintPlan niet als misleidend in de zin van artikel 6:194 BW kan worden gekwalificeerd. Misschien wekte de informatie van Spaarbeleg wel verwarring, maar deze is niet misleidend. Nu [eiseres] in de onderhavige procedure geen nieuwe argumenten aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding om van deze eerdere oordelen af te wijken.
Onrechtmatig handelen wegens schending zorgplicht
5.11. [eiseres] heeft gesteld dat Spaarbeleg jegens haar de zorgplicht heeft geschonden en mitsdien op grond van onrechtmatige daad verplicht is de door haar dientengevolge geleden schade te vergoeden.
schending zorgplicht
5.12. De rechtbank heeft in diverse uitspraken (onder meer 22 december 2004, NJF 2005/60; 4 januari 2006, NJF 2006/152; 24 januari 2007, LJN AZ7231) geoordeeld dat op Spaarbeleg een bijzondere zorgplicht rust, waarvan de omvang wordt bepaald door de resultante van twee verplichtingen, te weten het verstrekken van informatie aan en het inwinnen van informatie bij de potentiële deelnemer, en tevens dat Spaarbeleg aan de op haar, in het kader van deze zorgplicht, rustende verplichtingen niet heeft voldaan. Zo heeft Spaarbeleg onvoldoende gewezen op het risico dat de opbrengst van het SprintPlan lager dan het totaal van de door deelnemer betaalde maandtermijnen, en zelfs nihil kon zijn. Spaarbeleg had, zeker nu zij ervoor heeft gekozen om het SprintPlan aan te bieden aan een breed, niet gesegmenteerd publiek, dienen te verifiëren of de deelnemer uit het door Spaarbeleg verstrekte informatiemateriaal het bestaan van dit risico had begrepen en of het SprintPlan wel beantwoordde aan de beleggingsdoelstelling van deze individuele deelnemer.
5.13. Ook in het onderhavige geval komt de rechtbank tot het oordeel dat Spaarbeleg haar zorgplicht jegens [eiseres] heeft geschonden. Zoals reeds in eerdere vonnissen is geoordeeld, diende de potentiële deelnemer de informatie uit de verschillende toegezonden bescheiden te combineren en enkele denkstappen te maken om de risico’s geheel te kunnen doorgronden. Spaarbeleg heeft niet bij [eiseres] geverifieerd of zij al die denkstappen had gemaakt om het SprintPlan-product op haar merites te kunnen beoordelen en om te beoordelen of het SprintPlan wel beantwoordde aan de beleggingsdoelstelling van [eiseres]. Hetgeen Spaarbeleg hierover verder heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
causaal verband
5.14. Spaarbeleg heeft gesteld dat [eiseres] heeft nagelaten het causale verband tussen het hiervoor besproken onrechtmatig handelen en de gestelde schade (de betaalde rentetermijnen) aan te tonen. Zij licht dit beroep op het ontbreken van enig causaal verband toe door te stellen dat niet is gebleken dat [eiseres] de overeenkomst daadwerkelijk niet zou hebben gesloten als Spaarbeleg meer specifieke informatie had verstrekt en onderzoek had gedaan naar de persoonlijke omstandigheden van [eiseres]. Haars inziens is immers niet gebleken dat [eiseres] ten tijde van het sluiten van de overeenkomst in een zodanige financiële positie was dat zij de verplichtingen niet zou kunnen nakomen. Evenmin is volgens Spaarbeleg komen vast te staan dat de doelstelling van [eiseres] afweek van de doelstelling die ligt besloten in het SprintPlan. Daarbij gaat Spaarbeleg ervan uit dat [eiseres] op grond van de door haar verstrekte informatie bekend mocht worden verondersteld met het beleggingskarakter en de risico’s van het SprintPlan.
5.15. Uit hetgeen ter zake het onrechtmatig handelen van Spaarbeleg is overwogen, volgt dat Spaarbeleg juist niet uit mocht gaan van de veronderstelling dat de risico’s van het SprintPlan [eiseres] voldoende duidelijk waren, noch zonder meer ervan uit mocht gaan dat het SprintPlan aansloot bij de beleggingsdoelstellingen van [eiseres]. Het enkele feit dat [eiseres] op zichzelf bereid en in staat was de maandelijkse rentebetalingen te doen, is derhalve voor de beoordeling van het causaal verband niet van doorslaggevend belang.
Beoordeeld dient te worden of (aannemelijk is dat) de overeenkomst ook zou zijn gesloten indien [eiseres] afdoende bekend was geweest met de aard en omvang van het risico dat de maandelijks door haar te betalen termijnen verloren zouden gaan en/of Spaarbeleg had geïnformeerd naar haar beleggingsdoelstelling.
5.16. [eiseres] heeft aangevoerd dat zij de overeenkomst is aangegaan toen zij in Zweden woonde met haar echtgenoot die als specialist aeroakoestiek werkzaam was in de vliegtuigindustrie. Haar echtgenoot was ten tijde van het afsluiten van de SprintPlan-overeenkomst ook professor aan de TU Stockholm. Zij heeft in overleg met hem besloten om de onderhavige overeenkomst aan te gaan. Zij was toen 55 jaar oud en heeft een opleiding gehad, vergelijkbaar met het huidige HBO. [eiseres] heeft in 1992 een Koersplan-overeenkomst afgesloten waarbij een maandelijkse inleg werd belegd. Zij dacht dat de SprintPlan-overeenkomst ook een dergelijk product was, maar dan met een kortere looptijd en een hogere maandelijkse inleg.
Uit de voor de comparitie van partijen overgelegde stukken blijkt dat de echtgenoot van [eiseres] in 2006 een bruto-jaarinkomen had van circa € 71.000,00. [eiseres] en haar echtgenoot hadden in mei 2007 aan saldi op een spaar- en een privé-rekening circa € 56.000,00. Ter comparitie heeft [eiseres] gesteld dat dat in 2001 meer was. Uit de door [eiseres] na de comparitie overgelegde stukken blijkt dat zij eind 2001 twee privé-rekeningen hadden met een saldo van in totaal circa € 11.500,00 en een spaarrekening met een saldo van circa € 20.000,00, derhalve in totaal circa € 31.500,00.
5.17. Het verweer van Spaarbeleg dat het causaal verband tussen de schending van de zorgplicht door Spaarbeleg en het aangaan van de SprintPlan-overeenkomst door [eiseres] niet aannemelijk is geworden, treft doel. Daarvoor is redengevend dat [eiseres] middels een Koersplan-overeenkomst al belegde op het moment dat zij het SprintPlan aanging. Zij wilde ook beleggen, zij het kennelijk niet met de constructie dat met geleend geld werd belegd en de maandelijkse betaling alleen rente betrof. Voorts is onduidelijk gebleven in hoeverre [eiseres] niet beschikte over meer beleggingen in 2001, nu bij gebreke van bijvoorbeeld een belastingaangifte over 2001 niet kan worden vastgesteld of de door [eiseres] opgegeven saldi alle saldi betreffen. Het saldo van de door haar overgelegde bankrekeningen per einde 2001 komt veel lager uit dan het saldo in 2007, terwijl [eiseres] ter comparitie heeft verklaard dat zij in 2001 meer spaargelden had dan in 2007. Verder is van belang dat [eiseres], althans haar echtgenoot, een substantieel inkomen had in 2006 – en naar mag worden aangenomen ook in 2001 toen de echtgenoot van [eiseres] zijn reguliere werkzaamheden in de vliegtuigindustrie en aan de TU Stockholm nog niet had beëindigd, zoals in 2006 wel het geval was –, zodat de met het SprintPlan aangegane verplichting relatief beperkt is. Ten slotte is relevant dat [eiseres] en haar echtgenoot een hoog opleidingsniveau hebben.
Onder deze omstandigheden is – zonder nadere onderbouwing zijdens [eiseres] die ontbreekt – niet aannemelijk dat zij de SprintPlan-overeenkomst niet zou zijn aangegaan als Spaarbeleg aan haar zorgplicht had voldaan.
Conclusie en proceskosten
5.18. De vorderingen van [eiseres] zullen derhalve worden afgewezen, nu het causaal verband tussen de onrechtmatige gedraging van Spaarbeleg en de door [eiseres] geclaimde schade niet is komen vast te staan.
5.19. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Spaarbeleg worden begroot op:
- vast recht 248,00
- salaris procureur 960,00 (2,5 punten × tarief EUR 384,00)
Totaal EUR 1.208,00
6. De beslissing
De rechtbank
6.1. wijst de vorderingen af,
6.2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Spaarbeleg tot op heden begroot op EUR 1.208,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de zevende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.T. van Rens en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2007.
w.g. griffier w.g. rechter