
Jurisprudentie
BB6828
Datum uitspraak2007-10-30
Datum gepubliceerd2007-10-31
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersC0601318
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-31
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersC0601318
Statusgepubliceerd
Indicatie
[geïntimeerde] vordert in dit incident dat wordt bepaald dat het Metavena niet is toegestaan het als productie A1 overgelegde verslag met de bijbehorende producties B1 t/m B54 in het geding te brengen, althans dat wordt bepaald dat deze stukken door [geïntimeerde] buiten beschouwing kunnen worden gelaten [..]. Het hof stelt het volgende voorop. Ingevolge art. 24 Rv onderzoekt en beslist de rechter de zaak op de grondslag van hetgeen partijen aan hun vordering, verzoek of verweer ten grondslag hebben gelegd, tenzij uit de wet anders voortvloeit. Op grond hiervan staat het de rechter niet vrij zijn beslissing te baseren op rechtsgronden of verweren die weliswaar zouden kunnen worden afgeleid uit in het geding gebleken feiten en omstandigheden, maar die door de desbetreffende partij niet aan haar vordering of verweer ten grondslag zijn gelegd (zie onder meer HR 12 januari 2007, LJN AZ1492). Daarnaast betekent de enkele overlegging van stukken niet zonder meer dat hetgeen daarin wordt vermeld door de overleggende partij aan haar vordering of verweer ten grondslag wordt gelegd. Art. 149 lid 1 Rv bepaalt dat, tenzij uit de wet anders voortvloeit, de rechter slechts die feiten of rechten aan zijn beslissing ten grondslag mag leggen, die in het geding aan hem ter kennis zijn gekomen of zijn gesteld en die overeenkomstig de voorschriften van het bewijsrecht zijn komen vast te staan. Het is de rechter derhalve in beginsel wel toegestaan om de staving van de feitelijke grondslag uit ten processe gebleken (maar niet noodzakelijkerwijs door de belanghebbende partij ingeroepen) feiten af te leiden, mits deze in het geding aan hem ter kennis zijn gekomen of zijn gesteld. De grens ligt daar waar een redelijk interpreterende partij niet meer weet waartegen hij zich dient te verdedigen. De rechter dient de hiervoor weergegeven uitgangspunten bij zijn beslissing in acht te nemen. Echter, dit zal hij pas na sluiting van het partijdebat naar behoren kunnen doen. Voor een op voorhand wegens strijd met genoemde uitgangspunten weigeren of buiten toepassing laten van de onderhavige producties is naar het oordeel van het hof dan ook geen ruimte. Het voorgaande geldt in casu óók voor de eventuele beoordeling van de tijdigheid van nieuwe verweren en de wijze van indienen van die verweren, evenals voor de beoordeling ten gronde van de door partijen aangevoerde feitelijke grondslag van hun vordering c.q. verweer en van de in het geding ter kennis van de rechter gekomen feiten.
Uitspraak
typ. CB
rolnr. C0601318/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
tweede kamer, van 30 oktober 2007,
gewezen in het incident in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid METAVENA B.V.,
gevestigd te Heeswijk-Dinther,
appellante bij exploot van dagvaarding van 9 oktober 2006, hersteld bij exploot van 17 oktober 2006,
procureur: mr. J.E. Benner,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [GEÏNTIMEERDE],
gevestigd te [plaats],
geïntimeerde bij gemelde exploten,
procureur: mr. E.H.W. van Nijnatten,
op het hoger beroep van het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 16 augustus 2006, gewezen tussen appellante - Metavena - als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en geïntimeerde - [geïntimeerde] - als gedaagde in conventie, tevens eiseres in reconventie.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknummer/rolnummer 132968/HA ZA 05-2243)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het in dezelfde procedure gewezen vonnis van 14 december 2005.
2. Het geding in hoger beroep
Bij memorie van grieven heeft Metavena twaalf grieven aangevoerd, producties overgelegd en geconcludeerd tot hetgeen aan het slot van die memorie staat omschreven.
Bij incidentele memorie heeft [geïntimeerde] bezwaar gemaakt tegen de overlegging door Metavena van producties A1 en B1 t/m B54.
Metavena heeft bij antwoord in het incident, opnieuw onder overlegging van de reeds genoemde producties B1 t/m B54, de vordering in het incident gemotiveerd weersproken, met dien verstande dat zij onder voorwaarde heeft ingestemd met het laten vervallen van productie A1.
Partijen hebben vervolgens de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd in het incident.
3. De beoordeling in het incident
3.1.1. Voor de beoordeling van dit incident kan worden uitgegaan van het volgende.
3.1.2. Metavena heeft [geïntimeerde] gedagvaard voor de rechtbank 's-Hertogenbosch en, na wijziging van eis, gevorderd dat de rechtbank primair:
- bepaalt dat de tussen partijen bestaande vennootschap onder firma op een door haar te bepalen tijdstip wordt ontbonden wegens gewichtige redenen als bedoeld in art. 7a:1684 BW en dat Metavena gerechtigd is de onder de v.o.f. gedreven onderneming voort te zetten;
- bepaalt dat het aandeel van [geïntimeerde] in het vermogen van de v.o.f. per datum ontbinding wordt toegedeeld aan Metavena, tegen betaling aan [geïntimeerde] van een vergoeding wegens overbedeling, welke vergoeding wordt vestgesteld door drs. K. Dullemond;
- drs. K. Dullemond benoemt als deskundige die de waarde van de v.o.f. bindend vaststelt;
- [geïntimeerde] beveelt om binnen drie dagen na ontbinding van de v.o.f. haar medewerking te verlenen aan overdracht van alle bescheiden en zaken behorende tot het vennootschapsvermogen aan Metavena, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag voor iedere dag dat [geïntimeerde] hiermee in gebreke blijft;
- [geïntimeerde] veroordeelt in de kosten van het geding;
en subsidiair:
- bepaalt dat de tussen partijen bestaande v.o.f. op een door de rechtbank te bepalen tijdstip wordt ontbonden;
- [geïntimeerde] gelast binnen twee dagen na betekening van het vonnis haar medewerking te verlenen aan vereffening en verdeling van de gemeenschap, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag voor iedere dag dat [geïntimeerde] hiermee in gebreke blijft;
- drs. K. Dullemond benoemt als vereffenaar;
- [geïntimeerde] veroordeelt in de kosten van het geding.
3.1.3. [geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en in reconventie, na wijziging van eis, gevorderd:
- te bepalen dat de tussen partijen bestaande v.o.f. op een door de rechtbank te bepalen tijdstip wordt ontbonden wegens gewichtige redenen als bedoeld in art. 7a:1684 BW en dat [geïntimeerde] gerechtigd is de door de v.o.f. gevoerde onderneming voort te zetten;
- te bepalen dat [geïntimeerde] recht heeft op toebedeling van het aandeel van Metavena in het vermogen van de vennootschap onder firma per datum ontbinding, tegen betaling aan Metavena van een vergoeding wegens overbedeling vast te stellen door drs. K. Dullemond op basis van de tussen partijen bestaande contractuele afspraken;
- Metavena te veroordelen tot overdracht van alle bescheiden en zaken behorende tot het vennootschapsvermogen aan [geïntimeerde], binnen één week na betekening van het te wijzen vonnis en op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per overtreding voor elke dag of elk dagdeel dat deze overtreding voortduurt;
- Metavena te veroordelen in de kosten van de procedure in reconventie.
3.1.4. Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 16 augustus 2006 heeft de rechtbank in conventie de vorderingen van Metavena afgewezen, onder veroordeling van Metavena in de kosten van de procedure. De rechtbank heeft de vorderingen in reconventie toegewezen met dien verstande dat de ontbinding is uitgesproken per 16 augustus 2006 en de gevorderde dwangsom is gematigd. Metavena is ook veroordeeld in de kosten van het geding in reconventie.
3.2.1. Metavena heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij dit hof.
3.2.2. Bij memorie van grieven heeft Metavena als productie A1 een 'Feitenrelaas, van Metavena, in weerspraak tegen conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van [geïntimeerde] (dd 30-11-05)' overgelegd. In deze productie, die 44 pagina's telt, wordt verwezen naar andere producties. Deze producties zijn bij memorie van grieven overgelegd en genummerd B1 tot en met B54.
3.2.3. [geïntimeerde] vordert in dit incident dat wordt bepaald dat het Metavena niet is toegestaan het als productie A1 overgelegde verslag met de bijbehorende producties B1 t/m B54 in het geding te brengen, althans dat wordt bepaald dat deze stukken door [geïntimeerde] buiten beschouwing kunnen worden gelaten, en dat Metavena wordt veroordeeld in de kosten van het incident.
[geïntimeerde] heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd dat de handelwijze van Metavena in strijd is met het bepaalde in art. 349 Rv op grond waarvan nieuwe verweren slechts bij met redenen omklede conclusies kunnen worden gedaan. Volgens [geïntimeerde] kan Metavena ter onderbouwing van haar weergave van de feiten niet volstaan met een verwijzing naar de producties A1 en B1 t/m B54. Het gaat hier immers niet om conclusies en de producties zijn geen onderdeel van de ingediende memorie van grieven. Bovendien, zo betoogt [geïntimeerde], betreft productie A1 geen uiteenzetting van de feiten. [geïntimeerde] voert tot slot aan dat zij door de handelwijze van Metavena is geschaad in haar verdediging. Het wordt haar onmogelijk gemaakt om deugdelijk verweer te voeren, hetgeen strijd met de goede procesorde oplevert, aldus [geïntimeerde].
3.2.4. Metavena heeft zich op het standpunt gesteld dat de memorie van grieven met redenen is omkleed en dat mede ter onderbouwing van het feitenrelaas is verwezen naar productie A1 die is opgesteld door de directeur en enig aandeelhouder van Metavena. Volgens Metavena zijn de producties B1 t/m B54 behandeld in de memorie van grieven. Het overleggen hiervan is niet in strijd met de bepalingen uit het Wetboek van Rechtsvordering, noch met een goede procesorde. Metavena geeft tot slot aan dat, voor zover het hof genoegen zou nemen met het feitenrelaas zoals dat in het antwoord in het incident is opgenomen, zij kan instemmen met het laten vervallen van productie A1.
3.3.1. Het hof stelt het volgende voorop. Ingevolge art. 24 Rv onderzoekt en beslist de rechter de zaak op de grondslag van hetgeen partijen aan hun vordering, verzoek of verweer ten grondslag hebben gelegd, tenzij uit de wet anders voortvloeit. Op grond hiervan staat het de rechter niet vrij zijn beslissing te baseren op rechtsgronden of verweren die weliswaar zouden kunnen worden afgeleid uit in het geding gebleken feiten en omstandigheden, maar die door de desbetreffende partij niet aan haar vordering of verweer ten grondslag zijn gelegd (zie onder meer HR 12 januari 2007, LJN AZ1492). Daarnaast betekent de enkele overlegging van stukken niet zonder meer dat hetgeen daarin wordt vermeld door de overleggende partij aan haar vordering of verweer ten grondslag wordt gelegd.
3.3.2. Art. 149 lid 1 Rv bepaalt dat, tenzij uit de wet anders voortvloeit, de rechter slechts die feiten of rechten aan zijn beslissing ten grondslag mag leggen, die in het geding aan hem ter kennis zijn gekomen of zijn gesteld en die overeenkomstig de voorschriften van het bewijsrecht zijn komen vast te staan. Het is de rechter derhalve in beginsel wel toegestaan om de staving van de feitelijke grondslag uit ten processe gebleken (maar niet noodzakelijkerwijs door de belanghebbende partij ingeroepen) feiten af te leiden, mits deze in het geding aan hem ter kennis zijn gekomen of zijn gesteld. De grens ligt daar waar een redelijk interpreterende partij niet meer weet waartegen hij zich dient te verdedigen.
3.3.3. De rechter dient de hiervoor weergegeven uitgangspunten bij zijn beslissing in acht te nemen. Echter, dit zal hij pas na sluiting van het partijdebat naar behoren kunnen doen. Voor een op voorhand wegens strijd met genoemde uitgangspunten weigeren of buiten toepassing laten van de onderhavige producties is naar het oordeel van het hof dan ook geen ruimte. Het voorgaande geldt in casu óók voor de eventuele beoordeling van de tijdigheid van nieuwe verweren en de wijze van indienen van die verweren, evenals voor de beoordeling ten gronde van de door partijen aangevoerde feitelijke grondslag van hun vordering c.q. verweer en van de in het geding ter kennis van de rechter gekomen feiten.
3.3.4. [geïntimeerde] heeft tot slot onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan op voorhand zou moeten worden aangenomen dat de handelwijze van Metavena strijd met de beginselen van een goede procesorde oplevert. Zo is onvoldoende gemotiveerd gesteld dat het voor [geïntimeerde] onmogelijk is om in dit hoger beroep deugdelijk verweer te voeren. Het aantal en de omvang van de door Metavena ingediende producties alleen is daartoe onvoldoende.
3.4. De slotsom is dat de vordering in het incident zal worden afgewezen. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het incident.
4. In de hoofdzaak
Het hof zal de zaak verwijzen naar de rol van 11 december 2007 voor memorie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerde]. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. De uitspraak
Het hof:
wijst de vordering in het incident af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het incident, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Metavena begroot op € 894,-- aan salaris procureur;
verwijst de zaak naar de rolzitting van 11 december 2007 voor memorie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerde];
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Schaik-Veltman, Venhuizen en Fikkers en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 30 oktober 2007.