Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB6816

Datum uitspraak2007-10-31
Datum gepubliceerd2007-10-31
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200702423/1, 200702425/1, 200702428/1 en 200702430/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 6 juli 2004 heeft appellant (hierna: het college) aan het Regioteam Keverclub Nederland te Eygelshoven een ontheffing verleend ten behoeve van het houden van een evenement (Kevertreffen) op 29 augustus 2004 op het terrein nabij het punt waar de Merkelbeekerbeek in de Rode Beek uitmondt, kadastraal bekend gemeente Schinveld, sectie C, nummer 696.


Uitspraak

200702423/1, 200702425/1, 200702428/1 en 200702430/1. Datum uitspraak: 31 oktober 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: het college van burgemeester en wethouders van Onderbanken, appellant, tegen de uitspraak in de zaken nos. AWB 06/1061, AWB 06/1062, AWB 06/1532 en AWB 06/1671 van de rechtbank Maastricht van 22 februari 2007 in het geding tussen: [wederpartij], wonend te [woonplaats] en appellant. 1.    Procesverloop Bij besluit van 6 juli 2004 heeft appellant (hierna: het college) aan het Regioteam Keverclub Nederland te Eygelshoven een ontheffing verleend ten behoeve van het houden van een evenement (Kevertreffen) op 29 augustus 2004 op het terrein nabij het punt waar de Merkelbeekerbeek in de Rode Beek uitmondt, kadastraal bekend gemeente Schinveld, sectie C, nummer 696. Bij besluit van 31 augustus 2004 heeft het college het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 2 maart 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 26 oktober 2005 heeft de Afdeling het door [wederpartij] tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep gegrond verklaard en die uitspraak en het besluit van het college van 31 augustus 2004 vernietigd. Bij besluit van 14 maart 2006 heeft het college het bezwaar van [wederpartij] wederom ongegrond verklaard. Bij besluit van 13 december 2005 heeft het college een ontheffing verleend ten behoeve van het houden van een openluchtfestival op 3 september 2006 op het derde sportveld van het Burgemeester Adamssportpark te Schinveld. Bij besluit van 14 maart 2006 heeft het college het hiertegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij besluit van 21 maart 2006 heeft het college een ontheffing verleend ten behoeve van het houden van een feestavond op 12 augustus 2006 en een volleybaltoernooi op 13 augustus 2006 in het Burgemeester Adamssportpark te Schinveld. Bij besluit van 23 mei 2006 heeft het college het hiertegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij besluit van 20 april 2006 heeft het college een ontheffing verleend ten behoeve van het houden van meifeesten op 6, 7 en 8 mei 2006 in het Burgemeester Adamssportpark te Schinveld. Bij besluit van 11 juli 2006 heeft het college het hiertegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 22 februari 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) de door [wederpartij] tegen de besluiten op bezwaar van 14 maart 2006, 23 mei 2006 en 11 juli 2006 ingestelde beroepen gegrond verklaard en die besluiten vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 3 april 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 2 mei 2007. Deze brieven zijn aangehecht. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van [wederpartij]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 augustus 2007, waar het college, vertegenwoordigd door mr. ing. A.P.J. Timmermans, juridisch adviseur te Baexem, en Daemen in persoon zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 4.1.7, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Onderbanken (hierna: de APV) is het verboden toestellen of geluidapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.    Ingevolge artikel 4.1.7, tweede lid, van de APV kunnen burgemeester en wethouders van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen. 2.2.    In de uitspraak van 26 oktober 2005 in zaak no. 200503110/1 heeft de Afdeling, voor zover thans van belang, ten aanzien van de ontheffing voor het Kevertreffen overwogen dat bij het vaststellen van de Nota Evenementenbeleid ten onrechte geen rekening is gehouden met het aspect van de cumulatie van geluidhinder en dat het college bij het nemen van de besluiten van 6 juli 2004 en 31 augustus 2004 ten onrechte evenmin rekening heeft gehouden met de cumulatie van geluidhinder in de directe omgeving van het evenemententerrein in het Burgemeester Adamssportpark, die wordt veroorzaakt door AWACS-vliegtuigen, het voetbalveld en partycentrum "De Schinvelderhoeve". 2.3.    In de aangevallen uitspraak van 22 februari 2007 heeft de rechtbank overwogen dat het college onvoldoende de cumulatie van geluidhinder heeft betrokken bij zijn bestuurlijke afweging. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zijn standpunt dat die cumulatie niet dermate ernstig is dat geen ontheffingen zouden mogen worden verleend, onvoldoende onderbouwd en geven de beslissingen op bezwaar er geen blijk van dat de verschillende overlastgevende inrichtingen en de diverse evenementen in onderlinge samenhang zijn bezien. 2.4.    Het college betwist dit oordeel van de rechtbank. Volgens het college heeft het de cumulatie van hinderdagen bij zijn beoordeling betrokken. Daarnaast heeft het ter onderbouwing van het hoger beroep het rapport "Cumulatie geluidhinder Burgemeester Adams sportpark en omgeving" van Cauberg-Huygen Raadgevende Ingenieurs BV van 27 april 2007 (hierna: het rapport) overgelegd, dat volgens het college een representatief beeld geeft van de cumulatie van geluidniveaus. 2.4.1.    Het college heeft in zijn beslissingen op bezwaar het volgende overwogen met betrekking tot de verschillende activiteiten die ter plaatse van de woning van [wederpartij] geluid(hinder) kunnen veroorzaken. Voor de overvliegende AWACS-vliegtuigen zijn in de woning van [wederpartij] voorzieningen aangebracht, zodat binnenshuis geen overlast optreedt. Buitenshuis zal [wederpartij] geluidhinder ondervinden, maar dat geldt voor veel bewoners van Schinveld. "De Schinvelderhoeve", de voetbalclub en de tennisclub moeten voldoen aan de geluidvoorschriften in het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (een algemene maatregel van bestuur, hierna: de AMvB). Indien de geluidvoorschriften worden nageleefd - en er bestaat geen aanleiding daaraan te twijfelen - treedt ter plaatse van de woning van [wederpartij] geen geluidhinder op. Van deze geluidvoorschriften kan op grond van de APV per inrichting maximaal twaalf keer per jaar ontheffing voor incidentele festiviteiten worden verleend. Nadat een desbetreffende melding drie weken tevoren is gedaan, geldt de ontheffing van rechtswege. Overmatige hinder wordt voorkomen doordat niet meer dan 20 dB(A) (muziek)geluid boven de vigerende geluidnorm mag worden geproduceerd. Daarnaast gelden ontheffingen tijdens collectieve feestdagen en festiviteiten zoals carnaval, kermis en de jaarwisseling. Afgezien van de ontheffingen voor collectieve en incidentele festiviteiten worden jaarlijks maximaal twee grote en vier kleine evenementen toegestaan, die eveneens worden gebonden aan geluidvoorschriften. In theorie kan op grond van het voorgaande meer dan veertig maal per jaar een ontheffing van de vigerende geluidvoorschriften tot maximaal 20 dB(A) overschrijding worden toegestaan. In de praktijk is dat niet het geval; in 2004 is in totaal negentien keer ontheffing verleend en in 2005 dertien keer. Niet iedere ontheffing had een hindersituatie voor [wederpartij] tot gevolg, omdat de overschrijding bij diens woning vaak geringer was dan de maximaal toegestane overschrijding van 20 dB(A), en de geluidruimte niet altijd ten volle werd benut. Daarom is de geluidbelasting ter plaatse van de woning van [wederpartij] bij ieder evenement aanvaardbaar. Gelet hierop is geen sprake van onaanvaardbare geluidoverlast door cumulatie van geluid. De mogelijke cumulatie van geluidhinder is niet van zodanige aard dat de ontheffingen niet zouden mogen worden verleend, gelet op het sociaal-maatschappelijke belang van de evenementen. 2.4.2.    De rechtbank heeft geoordeeld dat deze motivering niet toereikend is. Om een juist beeld te verkrijgen van de cumulatie van geluidhinder ter plaatse van de woning van [wederpartij] dienen het aantal dagen waarop geluidhinder is te verwachten, de spreiding van deze dagen over een jaar en de aard van de geluidbronnen, alsmede de geluidbelasting die optreedt, in onderlinge samenhang te worden bezien. De beslissingen op bezwaar voldoen hier niet aan. Dat de geluidhinder die [wederpartij] buitenshuis vanwege de AWACS-vliegtuigen ondervindt, door veel bewoners van Schinveld wordt ondervonden, doet niet ter zake, aangezien het college zich hoe dan ook behoort te buigen over de cumulatie van geluidhinder ter plaatse van de woning van [wederpartij], waarvan de AWACS-vliegtuigen onmiskenbaar deel uitmaken. Ten onrechte meent het college dat naleving van de geluidvoorschriften die zijn vervat in de AMvB, met zich brengt dat geen geluidhinder optreedt ter plaatse van de woning van [wederpartij]. Immers, deze zijn een neerslag van de door de wetgever in zijn algemeenheid aanvaardbaar geachte geluidhinder; zij betekenen niet dat bij naleving geen enkele geluidhinder kan worden verwacht. Tevens heeft het college niet onder ogen gezien dat de geluidvoorschriften in de AMvB gelden voor iedere inrichting afzonderlijk die binnen haar reikwijdte valt. Bij een gelijktijdig in werking zijn van deze inrichtingen treedt een cumulatie van geluidbelasting op, die als zodanig niet door de geluidvoorschriften in de AMvB wordt gereguleerd, doch wel relevant kan zijn voor de beoordeling van de gevraagde ontheffingen. Hetzelfde geldt het standpunt van het college dat niet iedere ontheffing in het verleden een hindersituatie voor [wederpartij] tot gevolg had, omdat de overschrijding bij diens woning vaak geringer was dan de maximaal toegestane overschrijding van 20 dB(A) en de geluidruimte niet altijd ten volle werd benut. Dat de geluidbelasting in het verleden zou zijn gebleven binnen de geluidgrenswaarden, betekent niet dat geen sprake was van geluidhinder, en zegt niets over de mogelijke cumulatie van geluidhinder. 2.4.3.    Na de uitspraak van de rechtbank heeft het college een deskundigenrapport laten opstellen. Anders dan [wederpartij] betoogt onder verwijzing naar een door hem overgelegd rapport van DHV BV van 8 augustus 2007, vormt het rapport de neerslag van een deugdelijk onderzoek naar de gecumuleerde geluidbelasting vanwege de afzonderlijke evenementen en overige geluidbronnen in de omgeving van de woning van [wederpartij]. De methode Miedema is daarbij gehanteerd, waarbij de geluidbelasting vanwege de AWACS-vliegtuigen, uitgedrukt in de dosismaat Ke, op een milieutechnisch verantwoorde wijze is omgezet in de dosismaat LAeq. Het menselijk stemgeluid is niet in de berekeningen betrokken en het muziekgeluid is ondergebracht in de categorie industrielawaai, omdat de methode Miedema niet voorziet in een wegingsfactor voor muziekgeluid. Dit is verdedigbaar, aangezien geen actuele milieutechnische inzichten voorhanden zijn die het mogelijk maken de hinderbeleving van muziekgeluid en menselijk stemgeluid te verdisconteren in een onderzoek als het onderhavige. Aan het specifieke karakter van muziekgeluid is uitdrukking gegeven doordat een correctie van 10 dB(A) is doorgevoerd. Alleen voor evenementen is voor de dag- en avondperiode tot 24:00 uur geen correctie voor muziekgeluid doorgevoerd, omdat de gemeentelijke Nota Evenementenbeleid daarvoor geen ruimte biedt. Dit leidt er echter niet toe dat het akoestisch onderzoek onzorgvuldig is. Dat daarbij voorts de geluidbelasting vanwege "De Schinvelderhoeve", de tennisclub, de voetbalvereniging, het tankstation en de diverse evenementen is ontleend aan de ten hoogste toegestane geluidbelasting, neergelegd in de toepasselijke geluidvoorschriften, is niet onjuist, aangezien tegen eventuele overschrijdingen handhavend kan worden optreden. Vanwege de gehanteerde systematiek is rekening gehouden met het feit dat niet elke dag alle geluidbronnen actief zijn en - voor zover dat wel het geval is - dat deze niet op elk tijdstip gedurende de dag tegelijkertijd actief zijn. Aldus geeft het rapport een adequaat beeld van de ernst van de door [wederpartij] te ondervinden hinder van de rond zijn woning aanwezige geluidbronnen, zowel zonder als in combinatie met een evenement en ondersteunt het de door het college aan zijn beslissing op bezwaar ten grondslag gelegde motivering. Die motivering moet dan ook toereikend worden geacht. 2.5.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de gronden van de beroepen - voor zover nog niet besproken - bespreken. 2.6.    Het betoog van [wederpartij] dat het college bij de besluitvorming inzake ontheffingverlening voor het Kevertreffen en het openluchtfestival ten onrechte geen consequenties heeft verbonden aan een mogelijke strijdigheid met het bestemmingsplan, faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 13 april 2005 in zaak no. 200405311/1 ten aanzien van een gelijkluidend artikel 4.1.7. van een APV, strekt het daarin neergelegde ontheffingenstelsel ter bescherming van specifiek genoemde belangen. De door [wederpartij] gestelde strijd met het bestemmingsplan kan dan ook geen grond opleveren de ontheffingen te weigeren. 2.7.    Het betoog van [wederpartij] dat de door het college gehanteerde geluidnormen niet naleefbaar zijn, dat in het verleden ten onrechte niet handhavend is opgetreden en dat de ontheffing voor de meifeesten om die reden had moeten worden geweigerd, slaagt evenmin. Het college heeft aan de ontheffing een aantal voorschriften verbonden met betrekking tot het toegestane geluidniveau. Hierbij is door het college aangesloten bij de Nota Evenementenbeleid. Niet valt in te zien dat de door het college gehanteerde geluidnormen niet naleefbaar zouden zijn. Indien [wederpartij] vermoedt dat er van overtreding van een of meerdere voorschriften sprake is, kan hij een verzoek tot handhaving indienen. Aan de verlening van de ontheffing als zodanig kan dit niet in de weg staan. 2.8.    Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de beroepen tegen de besluiten van 14 maart 2006, 23 mei 2006 en 11 juli 2006 van het college alsnog ongegrond verklaren. 2.9.    Het door appellant gedane verzoek om schadevergoeding dient te worden afgewezen, nu artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht niet de mogelijkheid biedt schadevergoeding toe te kennen in geval van ongegrondverklaring van een beroep. 2.10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het hoger beroep gegrond; II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 22 februari 2007 in de zaken nos. AWB 06/1061, AWB 06/1062, AWB 06/1532, AWB 06/1671; III.    verklaart de bij de rechtbank ingestelde beroepen ongegrond; IV.    wijst het verzoek om schadevergoeding af. Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. J.H.B. van der Meer en mr. K.J.M. Mortelmans, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L.J. Können, ambtenaar van Staat. w.g. Van Dijk     w.g. Können Voorzitter     ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2007 301-512.