
Jurisprudentie
BB6777
Datum uitspraak2007-10-12
Datum gepubliceerd2007-10-31
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 05/706
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-31
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 05/706
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bloemkwekerijheffing
Uitspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 05/706 12 oktober 2007
4240 Bloemkwekerijheffing
Uitspraak in de zaak van:
Spectraplant Westerbeek V.O.F., te Westerbeek, appellante,
vertegenwoordigd door: A, vennoot,
tegen
het Productschap Tuinbouw, verweerder,
gemachtigde: mr. J.F. Penning de Vries, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 17 september 2005, bij het College binnengekomen op 20 september 2005, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 14 september 2005.
Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen de haar bij nota van 11 mei 2005 door verweerder opgelegde heffing ongegrond verklaard.
Bij brief van 14 november 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft op 25 november 2005 een repliek ingediend. Verweerder heeft op 5 januari 2006 een dupliek ingediend. Appellante heeft op 24 augustus 2006 nadere stukken ingezonden.
Op 13 september 2006 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waar voor appellante A en voor verweerder mr. J.F. Penning de Vries hun standpunten nader hebben toegelicht.
Bij beschikking van 28 februari 2007 heeft het College het onderzoek heropend.
2. De grondslag van het geschil
Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 11 mei 2005 heeft verweerder appellante een nota heffing bloemkwekerijproducten over het jaar 2003 doen toekomen.
- Bij brief van 17 mei 2005 heeft appellante tegen deze nota bezwaar gemaakt.
- Bij brief van 17 juni 2005 heeft verweerder in reactie op het bezwaar zijn zienswijze ter zake uiteengezet. Toen appellante daarin geen aanleiding vond haar bezwaar in te trekken is zij op 25 juli 2005 in de gelegenheid gesteld haar bezwaar ten overstaan van een hoorcommissie toe te lichten.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen, waarbij het bezwaar ongegrond is verklaard en de opgelegde heffing is gehandhaafd.
3. De beoordeling van het geschil
3.1 Door de beschikking tot heropening van 28 februari 2007 verkeert deze procedure weer in de fase van het vooronderzoek. Derhalve is het College bevoegd om ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie toe om het onderzoek te sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het beroep kennelijk gegrond is. Het College ziet aanleiding om in deze procedure van deze bevoegdheid gebruik te maken.
3.2 De thans ter beoordeling staande heffing steunt op de Verordening PT Vakheffing bloemkwekerijproducten 2003.
3.3 Bij uitspraak van 5 oktober 2007 (AWB 06/261 en 06/267, , LJN: BB5016) heeft het College – onder meer – deze verordening onverbindend verklaard. Hiermee is de grondslag aan de aan appellante opgelegde heffing ontvallen.
3.4 Het beroep tegen het besluit van 14 september 2005 dient derhalve gegrond te worden verklaard. Aangezien het aan dat besluit klevende gebrek niet bij een nieuwe beslissing op bezwaar kan worden hersteld, ziet het College aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, Awb zelf in deze zaak te voorzien en tevens het primaire besluit van
11 mei 2005 te herroepen.
3.4 Het College zal verweerder veroordelen tot betaling van de door appellante gemaakte proceskosten, bestaande uit reis- en verletkosten in verband met het bijwonen van de zitting. Deze kosten bedragen – blijkens appellantes opgave, die door verweerder ter zitting desgevraagd niet is bestreden – € 751,20. Daarnaast dient verweerder het door appellante betaalde griffierecht te vergoeden.
4. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 14 september 2005;
- verklaart het bezwaar tegen het besluit van 11 mei 2005 alsnog gegrond en herroept dat besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de door appellante gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 751,20 (zegge:
zevenhonderdeenenvijftig euro en twintig cent);
- bepaalt dat verweerder appellante het door haar betaalde griffierecht ad € 276,-- (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro)
dient te vergoeden.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. R. Meijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2007.
w.g. W.E. Doolaard w.g. R. Meijer