Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB6730

Datum uitspraak1995-01-27
Datum gepubliceerd2007-10-30
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers94/2406 GEMWT 02
Statusgepubliceerd


Indicatie

Erfafscheiding en voorgevelrooilijn bij hoekwoning Bij hoekwoningen kan sprake zijn van meer dan een voorgevelrooilijn.


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te Zutphen Sector bestuursrecht Reg.nr. : 94/2406 GEMWT 02 UITSPRAAK op het verzoek om een voorlopige voorziening in het geschil tussen: [verzoeker] te [plaats], verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn ________________________________________ 1. Aanduiding- bestreden besluit Besluit van 17 november 1994, waarbij verzoeker onder aanzegging van bestuursdwang is gelast het verhogen van een erfafscheiding op het perceel [adres A] 1 te [plaats] te staken. 2. Procesverloop Verzoeker heeft bij brief van 24 november 1994 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. Bij brief van gelijke datum is verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, er toe strekkende dat bij wijze van voorlopig oordeel wordt uitgesproken dat het bestreden besluit onbevoegdelijk is genomen en op die grond wordt geschorst. Openbare behandeling van het verzoek heeft plaats gevonden op 12 januari 1995. Verzoeker is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr C.C.N.M. van Rijckevorsel, ambtenaar der gemeente. 3. Motivering 3.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden nagegaan, of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, een voorlopige voorziening vereist. Voor zover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft deze uitspraak daaromtrent een voorlopig karakter en is deze niet bindend voor de beslissing in die procedure. 3.2 Verzoeker betwist de bevoegdheid van verweerder op twee gronden. Primair stelt hij dat verweerder overtreding van artikel 40 van de Woningwet niet aan de aanschrijving ten grondslag heeft kunnen leggen nu het hier gaat om een vergunningvrij bouwwerk in de zin van artikel 43 van genoemde wet. Ingevolge artikel 43, eerste lid, onder j van de Woningwet is het plaatsen van een erf- of terreinafscheiding niet hoger dan 2 meter vergunningvrij, zulks met dien verstande dat een erf- of terreinafscheiding voor de voorgevelrooilijn niet hoger mag zijn dan 1 meter. Partijen twisten omtrent het antwoord op de vraag of de in geding zijnde erfafscheiding voor een voorgevelrooilijn is geplaatst. De woning van verzoeker is gesitueerd op de hoek van de [adres A] en de [adres B]. De voorgevel ligt aan de [adres B], terwijl de erfafscheiding aan de [adres A] en dus, zo stelt: verzoeker, achter de voorgevelrooilijn is gesitueerd. Ingevolge het bestemmingsplan Brummelermark geldt ter plaatse de bestemming "woondoeleinden". Artikel 2.5.5. van de bouwverordening van de gemeente [plaats] luidt: De voorgevelrooilijn is: a. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke zo veel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zo veel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg heeft; b. (...) Indien overeenkomstig het bepaalde in dit voorschrift de rooilijn voor zowel de [adres A] als de [adres B] wordt vastgesteld en beide rooilijnen worden doorgetrokken tot het punt waar zij elkaar snijden, is de in geding zijnde erfafscheiding zonder twijfel voor de voorgevelrooilijn van de [adres A] gebouwd. In een dergelijke situatie is er, mede gelet op doel en strekking van het tweede zinsdeel van artikel 43, eerste lid, onder j van de Woningwet, in beginsel geen aanleiding om te oordelen dat ook bij hoekwoningen slechts één voorgevelrooilijn aanwezig is. In dit. verband zij ook gewezen op de beschikking van de Voorzitter van de voormalige Afdeling rechtspraak van de Raad van State van 19 januari 1993 (Br 1993 p. 377). Bijzondere omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat de voorgevelrooilijn van de [adres A] slechts tot aan het perceel van verzoeker zou moeten worden doorgetrokken zijn hier niet aanwezig. Verweerder heeft derhalve terecht geoordeeld dat verzoeker in strijd met het bepaalde in artikel 40 van de Woningwet heeft gehandeld. 3.3 Subsidiair heeft verzoeker gesteld dat verweerder niet bevoegd is om met een aanschrijving bestuursdwang de stillegging van de bouw te bewerkstelligen. Verzoeker stelt dat die bevoegdheid uitsluitend toekomt aan de ambtenaar die door verweerder op grond van artikel 100, tweede lid, van de Woningwet daartoe is aangewezen. Het volgende wordt overwogen. Verzoeker miskent dat stillegging op grond van artikel 100, tveede lid, een tijdelijke maatregel is in afwachting van nadere besluitvorming. Voortzetting van de bouw is alsdan, op grond van artikel 4.15 van de bouwverordening, verboden en geldt, gelet op artikel 12.1 van die verordening, als een strafbaar feit, ongeacht het antwoord op de vraag of voor de stillegging gehandeld werd in strijd met enig wettelijk voorschrift. Niet valt in te zien dat verweerder niet bevoegd zou zijn verzoeker te waarschuwen dat, indien hij de bouw voortzet, de verdere bouw van gemeentewege zal worden verhinderd en de na de lastgeving verrichte werkzaamheden van gemeentewege ongedaan zullen worden gemaakt. Geoordeeld moet dan ook worden dat verweerder bevoegd was het bestreden besluit te nemen. Gelet op het vorenstaande moet beslist worden als volgt. 4.Beslissing De president van de rechtbank te Zutphen, recht doende; wijst het verzoek af. Aldus gewezen op 17 januari 1995 door mr. H.R. Borgerhoff Mulder, fungerend-president, en op die datum door haar in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.A. Lok, griffier.