
Jurisprudentie
BB6703
Datum uitspraak2007-10-25
Datum gepubliceerd2007-10-30
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers758/2007 GDW
Statusgepubliceerd
SectorNotariskamer
Datum gepubliceerd2007-10-30
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers758/2007 GDW
Statusgepubliceerd
SectorNotariskamer
Indicatie
Het hof is van oordeel dat het de gerechtsdeurwaarder niet valt te verwijten dat hij de zoons van klager niet heeft benaderd om hen te bewegen hun medewerking te verlenen aan de opheffing van het beslag op de woning van klager, nu zoals klager zelf had aangegeven de situatie met zijn zoons precair was en het ook hierom welkom zou zijn indien er een manier zou zijn om hen er niet in te betrekken. Het klachtonderdeel is ongegrond.
Het klachtonderdeel met betrekking tot de sluiting van het dossier is eveneens ongegrond. De opdracht van de gerechtsdeurwaarder is met het overlijden van de opdrachtgeefster geëindigd. Niet is gebleken dat de zoons een vervolgopdracht hebben gegeven tot inning van de achterstallige gelden, derhalve kon het dossier worden gesloten.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Bij vervroeging
Beslissing van 25 oktober 2007 in de zaak onder rekestnummer 758/2007 GDW van:
[naam ],
gerechtsdeurwaarder te [plaats],
APPELLANT,
t e g e n
[naam],
wonende te [plaats],
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Ter griffie van het hof alhier is op 2 juli 2007 ingekomen een verzoekschrift - met bijlagen - waarbij appellant, verder te noemen de gerechtsdeurwaarder, tijdig hoger beroep heeft ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder te noemen de kamer, van 12 juni 2007.
1.2. Bij die beslissing heeft de kamer gegrond verklaard het verzet van geïntimeerde, verder te noemen klager, tegen de beslissing van de voorzitter van de kamer van 12 december 2006, waarin de voorzitter van de kamer de klacht van klager als kennelijk ongegrond heeft afgewezen. In dezelfde beslissing is de beslissing van de voorzitter vernietigd en is de klacht van klager gegrond verklaard.
1.3. Van de zijde van klager is op 25 juli 2007 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.4. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 27 september 2007. Klager en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Zij hebben het woord gevoerd, de gerechtsdeurwaarder aan de hand van een pleitnotitie.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de behandeling van de zaak in eerste aanleg, alsmede van de hiervoor vermelde stukken.
3. De feiten
3.1. Bij beschikking van de rechtbank te ’s-Hertogenbosch van 15 augustus 1997 is klager veroordeeld tot een bijdrage in het levensonderhoud van zijn ex-echtgenote.
3.2. Bij exploot van 25 juli 2001 heeft een aan de gerechtsdeurwaarder toegevoegde kandidaat-gerechtsdeurwaarder eerder genoemd vonnis aan klager betekend met bevel tot betaling van de achterstallige bijdrage in het levensonderhoud. Vervolgens heeft de gerechtsdeurwaarder beslag gelegd op een onroerende zaak van klager, waarna een regeling met klager is getroffen.
3.3. Op 24 december 2001 is de opdrachtgeefster van de gerechtsdeurwaarder overleden en is het dossier door hem gesloten. De zaak is afgerekend op 16 januari 2002 door verzending van een einddeclaratie. Deze declaratie werd door de gerechtsdeurwaarder gematigd, zodat niets meer betaald diende te worden. De declaratie werd abusievelijk aan de beslagdebiteur, thans klager, verzonden.
4. Het standpunt van klager
Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij ondanks het feit dat hij de achterstand van de bijdrage in het levensonderhoud van zijn ex-echtgenote had voldaan aan de erven, verder te noemen: zijn zoons, heeft moeten constateren dat, toen hij zijn hypotheek wilde omzetten, het beslag op zijn woning nog niet was opgeheven. Hij heeft de gerechtsdeurwaarder verzocht om het beslag op te heffen. De gerechtsdeurwaarder heeft hem echter geadviseerd daartoe zelf zijn zoons te benaderen, opdat dezen aan hem, gerechtsdeurwaarder, een volmacht tot doorhaling van het beslag konden verstrekken. Klager stelt zich op het standpunt dat zulks tot de taak van de gerechtsdeurwaarder behoort. De klacht is dan ook gericht tegen de houding van de gerechtsdeurwaarder en het gemak waarmee hij het dossier heeft gesloten.
5. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder
5.1. De gerechtsdeurwaarder betwist de stellingen van klager en verweert zich als volgt.
5.2. De gerechtsdeurwaarder heeft betoogd dat zijn opdracht met het overlijden van de ex-echtgenote is geëindigd en dat hij zonder volmacht van de zoons niet gerechtigd is het beslag door te halen. Bovendien was ten tijde van het overlijden van zijn opdrachtgeefster nog een fikse achterstand in de betaling van de schuld tot zekerheid waarvoor het beslag was gelegd. De gerechtsdeurwaarder had geen melding van de zoons ontvangen dat de vordering volledig zou zijn afbetaald en afgaan op de mededelingen van klager hieromtrent acht de gerechtsdeurwaarder onjuist. Bij brief van 27 oktober 2006 heeft hij klager medegedeeld dat hij het beslag zal doorhalen indien de zoons hem daartoe een schriftelijke volmacht verlenen.
5.3. Ten slotte wijst de gerechtsdeurwaarder er op dat hij zich niet vrij voelde zich tot de zoons te wenden, aangezien klager had aangegeven dat de situatie zeer precair ligt bij de zoons en het hem meer dan welkom zou zijn als er een manier zou zijn om hen er niet in te betrekken.
6. De beoordeling
6.1. Het hof is van oordeel dat het de gerechtsdeurwaarder niet valt te verwijten dat hij de zoons van klager niet heeft benaderd om hen te bewegen hun medewerking te verlenen aan de opheffing van het beslag op de woning van klager, nu zoals klager zelf had aangegeven de situatie met zijn zoons precair was en het ook hierom welkom zou zijn indien er een manier zou zijn om hen er niet in te betrekken. Het klachtonderdeel is ongegrond.
6.2. Het klachtonderdeel met betrekking tot de sluiting van het dossier is eveneens ongegrond. De opdracht van de gerechtsdeurwaarder is met het overlijden van de opdrachtgeefster geëindigd. Niet is gebleken dat de zoons een vervolgopdracht hebben gegeven tot inning van de achterstallige gelden, derhalve kon het dossier worden gesloten.
6.3. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.4. Nu het hof de beide klachtonderdelen ongegrond oordeelt, zal het de beslissing van de kamer vernietigen.
65. Dit leidt tot de volgende beslissing.
7. De beslissing
Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing van de kamer van 12 juni 2007, en opnieuw rechtdoende:
- verklaart de klacht ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. N.A.M. Schipper, P.J.N. van Os en L.J. Saarloos in het openbaar uitgesproken op donderdag 25 oktober 2007 door de rolraadsheer.
Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam
Beschikking van 12 juni 2007 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake het verzet in de zaak met nummer 11.2007 ingesteld door:
[ ],
wonende te [ ],
klager,
tegen:
[ ],
gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagde.
1. Verloop van de procedure
Bij beschikking van 12 december 2006 (zaaknummer 495.2006) heeft de voorzitter van de kamer voor gerechtsdeurwaarders (hierna: de voorzitter) beslist op een door klager tegen beklaagde ingediende klacht.
Bij brief van 19 december 2006 is klager een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden.
Bij brief van 3 januari 2007 heeft klager tegen de beslissing van de voorzitter verzet ingesteld.
Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 24 april 2007 alwaar klager en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. De gerechtsdeurwaarder heeft een pleitnota overgelegd.
Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
De uitspraak is bepaald op 12 juni 2007.
2. De gronden van het verzet
Het verzetschrift richt zich volgens klager met name tegen het verweer van de gerechtsdeurwaarder tegen zijn klacht. Klager vindt deze reactie niet correct.
3. De ontvankelijkheid van het verzet
Klager heeft het verzet tegen voormelde beslissing van de voorzitter ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in zijn verzet kan worden ontvangen.
4. De beoordeling van de gronden van het verzet
4.1 Klager is op 15 augustus 1997 veroordeeld tot betaling van alimentatie aan zijn ex-echtgenote. In opdracht van deze ex-echtgenote heeft de gerechtsdeurwaarder beslag gelegd ten laste van klager op een onroerende zaak. De opdrachtgeefster van de gerechtsdeurwaarder is op 24 december 2001 overleden. De gerechtsdeurwaarder heeft het dossier gesloten maar heeft het beslag niet doorgehaald. In zijn inleidende klacht verwijt klager de gerechtsdeurwaarder dat hij geen contact met de erfgenamen van zijn opdrachtgeefster heeft willen opnemen over de vraag of het beslag kon worden opgeheven. Klager heeft de gehele vordering immers voldaan en heeft dit aan de gerechtsdeurwaarder laten weten. De voorzitter heeft in zijn beschikking overwogen dat het standpunt van de gerechtsdeurwaarder niet tuchtrechtelijk laakbaar is.
4.2 De gerechtsdeurwaarder heeft zijn eerder aangevoerde standpunt herhaald. Hij heeft voorts gewezen op het bepaalde in artikel 72 van boek 3 van het Burgerlijk wetboek. Nu de volmachtgever is overleden, is hij niet bevoegd het in opdracht van haar gelegde beslag door te halen. Hij heeft klager bij schrijven van 27 oktober 2006 meegedeeld dat indien de erven hem schriftelijk opdracht geven om het beslag door te halen, hij daartoe zal overgaan. Het verzet dient daarom ongegrond dan wel niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4.3 De Kamer deelt het standpunt van de gerechtsdeurwaarder niet. Gebleken is dat het dossier op verzoek van klager is gesloten op 16 januari 2003. Na het overlijden van de opdrachtgeefster is de executie overgegaan op haar erfgenamen, nu niet is gebleken dat de opdracht door het overlijden van de opdrachtgeefster is geëindigd (zie artikel 7:410 BW). De gerechtsdeurwaarder had contact dienen op te nemen met deze erfgenamen dan wel met de notaris. De gerechtsdeurwaarder had dit ook aan klager kunnen voorstellen. Door de betaling van de vordering is de grondslag van het beslag vervallen. De klacht dient dus alsnog gegrond verklaard te worden. De Kamer ziet echter geen grond tot het opleggen van een maatregel.
4.4 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING:
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
? verklaart het verzet gegrond;
? vernietigt de beslissing van de voorzitter;
? verklaart de klacht gegrond;
? laat het opleggen van een maatregel achterwege.
Aldus gegeven door mr. R.G. Kemmers, plaatsvervangend-voorzitter, mr. G.H.I.J. Hage en N.J.M. Tijhuis (plaatsvervangend) leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 juni 2007 in tegenwoordigheid van de secretaris.
Coll.:
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.