Jurisprudentie
BB6689
Datum uitspraak2007-10-31
Datum gepubliceerd2007-10-31
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers03/703312-06
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-31
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers03/703312-06
Statusgepubliceerd
Indicatie
De rechtbank acht bewezen dat verdachte het slachtoffer opzettelijk met een mes in diens bovenlichaam heeft gestoken (althans gesneden of geprikt), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Beroep op noodweer wordt aanvaard. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank vast komen te staan dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachte door [slachtoffer]. Verdachte heeft zich, gegeven de beschreven gang van zaken, mogen verdedigen op de wijze zoals hij heeft gedaan
Het aan verdachte tenlastegelegde feit is daarom niet strafbaar en verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Uitspraak
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/703312-06
Datum uitspraak: 31 oktober 2007
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 oktober 2007 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortedatum en plaats verdachte],
wonende te [adres verdachte].
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 24 december 2005 in de gemeente Kerkrade, in elk geval in het arrondissement Maastricht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, (telkens) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het (boven)lichaam van die [naam slachtoffer 1] heeft gestoken en/of gesneden en/of geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 24 december 2005 in de gemeente Kerkrade, in elk geval in het arrondissement Maastricht, aan een persoon genaamd [naam slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een geperforeerde long), heeft toegebracht, door deze opzettelijk meermalen, althans eenmaal, (telkens) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in het (boven)lichaam te steken en/of te snijden en/of te prikken;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 24 december 2005 in de gemeente Kerkrade, in elk geval in het arrondissement Maastricht, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [naam slachtoffer 1]), meermalen, althans eenmaal, (telkens), getrapt en/of geschopt en/of geslagen en/of gestompt en/of met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in het (boven)lichaam heeft gestoken en/of gesneden en/of geprikt, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (te weten een geperforeerde long), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 24 december 2005 in de gemeente Kerkrade, in elk geval in het arrondissement Maastricht, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [naam slachtoffer 2]), meermalen, althans eenmaal, (telkens) heeft getrapt en/of geschopt en/of geslagen en/of gestompt en/of geduwd, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij op of omstreeks 24 december 2005 in de gemeente Kerkrade, in elk geval in het arrondissement Maastricht, een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie I onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vlindermes waarvan het lemmet meer dan 1 snijkant heeft, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
De vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 en 3 is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2:
De officier van justitie en de raadsman van verdachte hebben geconcludeerd tot vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde, in verband met het ontbreken van wettig bewijs.
De rechtbank onderschrijft deze conclusie en spreekt verdachte hiervan vrij.
Ten aanzien van feit 3:
Onder 3 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij een wapen als bedoeld in artikel 2, eerste lid categorie I onder 1 van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad.
De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken niet is komen vast te staan dat het vlindermes onder deze categorie valt. Ook aan de overige voorwaarden, met betrekking tot de lengte van het lemmet, als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder 1, is niet voldaan.
Ook van dit feit zal verdachte worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 24 december 2005 in de gemeente Kerkrade, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes in het bovenlichaam van die [naam slachtoffer 1] heeft gestoken of gesneden of geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Bijzondere overwegingen ten aanzien van het bewijs
De raadsman heeft vooreerst aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte [naam slachtoffer 1] met een mes in het bovenlichaam heeft gestoken (althans gesneden of geprikt), waardoor het letsel – een klaplong – is veroorzaakt. Ten grondslag aan dat verweer is gelegd dat de getuigenverklaring van [naam slachtoffer 1], die van alle ter plaatse aanwezige personen als enige verklaart te hebben gezien dat de verdachte hem met een mes heeft gestoken, niet geloofwaardig is. Volgens de raadsman staat ook niet vast dat het aangetroffen (vlinder-) mes aan verdachte toebehoort. De raadsman wijst er in dat verband voorts op dat niet kan worden uitgesloten dat [naam slachtoffer 1] (per ongeluk) met de bajonet, die door [B.K.] werd gehanteerd, is geraakt, waardoor het letsel zou kunnen zijn veroorzaakt.
Dit verweer wordt verworpen. De rechtbank stelt daarbij voorop dat ook zij niet overtuigd is van de geloofwaardigheid van de getuige [naam slachtoffer 1], wiens verklaring zij dan ook terzijde zal laten. De rechtbank heeft hierbij in overweging genomen dat kennelijk [naam slachtoffer 1] voorafgaan aan het onderhavige gebeuren een aanzienlijke hoeveelheid alcohol had genuttigd, mogelijk cocaïne had gebruikt en in zijn verklaring van 17 januari 2006 wisselend heeft verklaard over de toedracht van het gebeuren op de [adres verdachte] en over zijn eigen optreden daarbij.
Vorenstaande neemt echter niet weg dat de - hierna omschreven en voor de rechtbank vaststaande - feiten, in onderling verband en samenhang beschouwd, naar haar oordeel bezwaarlijk tot een andere slotsom kunnen leiden dan dat de verdachte, zoals hem wordt verweten, [naam slachtoffer 1] met een mes in diens bovenlichaam heeft gestoken (althans gesneden of geprikt). De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het (kennelijk) met bloedsporen bedekte mes door de politie werd aangetroffen naast de op de grond liggende verdachte, ter hoogte van diens rechterheup. Van belang hierbij is tevens dat de ouders van verdachte tegenover de politie hebben verklaard dat het aangetroffen mes het vissersmes was van verdachte en dat de beschrijving door verdachte van diens mes overeenkwam met het door de politie naast hem aangetroffen (vlinder-)mes. Verdachte verklaarde – na confrontatie met een afbeelding van vorenbedoeld mes – dat dat zijn vlindermes/vissersmes was. Hetgeen ter zitting hierover door verdachte werd aangevoerd, te weten dat het bedoelde mes soortgelijk was aan zijn vlindermes/vissersmes maar hij niet volledig zeker ervan was dat het ook daadwerkelijk zijn mes betrof doet aan het oordeel van de rechtbank dat het in deze het mes van verdachte was niet af.
Weliswaar is ter plaatse ten tijde van de confrontatie op de [adres verdachte] tevens een ander steekwapen – een bajonet – gehanteerd doch hierop werden geen (kennelijke) bloedsporen aangetroffen, welke omstandigheid, gelet ook op de aard van het toegebrachte letsel, de door de raadsman geopperde mogelijkheid dat [naam slachtoffer 1] door de bajonet is geraakt goeddeels uitsluit, temeer nu ook geen der betrokken/aanwezige personen hierover iets heeft verklaard.
De rechtbank heeft zich, ervan uitgaande, dat [naam slachtoffer 1] door de verdachte met het
(vlinder-)mes is verwond, nog de vraag gesteld of er niet potentieel een geheel andere toedracht is geweest dan die waarin verdachte willens en wetens heeft gehandeld. Aldus zou overwogen kunnen worden dat [naam slachtoffer 1] in het mes van verdachte is gelopen. De rechtbank acht dit echter niet aannemelijk, reeds omdat onderzoek heeft uitgewezen dat het t-shirt dat [naam slachtoffer 1] droeg ten tijde van de gebeurtenissen verschillende perforaties vertoonde, hetgeen zich met voormelde veronderstelde toedracht niet laat verenigen. Het een en ander voert de rechtbank tot de slotsom dat boven twijfel verheven en aldus wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat de verdachte [naam slachtoffer 1] opzettelijk met een mes in diens bovenlichaam heeft gestoken (althans gesneden of geprikt), hetgeen resulteert in de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit dat moet worden gekwalificeerd als volgt.
Feit 1 primair:
poging tot doodslag
Beroep op noodweer
Verdachte heeft - indien bewezen zou worden verklaard dat hij [naam slachtoffer 1] met een mes heeft gestoken/gesneden/geprikt, en aldus in subsidiaire zin - ten verwere aangevoerd dat zijn handelen was geboden door de noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding.
Bij de beoordeling van dit beroep op noodweer dient van de volgende vaststaande feiten en omstandigheden te worden uitgegaan. Op 24 december 2005, na middernacht, zijn de verdachte en het latere slachtoffer [naam slachtoffer 1] betrokken geweest bij een ruzie op de stoep van [cafe 1] te Kerkrade, waarbij (over en weer) klappen zijn uitgedeeld. Partijen zijn vervolgens door omstanders gescheiden en ieder is zijns weegs gegaan. Enige tijd later, rond 03.30 uur, bevond de verdachte zich vóór zijn woning aan de [adres verdachte] te Kerkrade (tevens zijnde de woning van zijn ouders). [naam slachtoffer 1], [B.K.], [D.F.] en de broers [naam slachtoffer 2 en broer], waren aanwezig in de woning van [slachtoffer 2], die is gelegen op een steenworp afstand van de woning van verdachte. Na te kennen te hebben gegeven huiswaarts te keren heeft [naam broer slachtoffer 2] de woning verlaten, doch buitengekomen trof hij verdachte aan, staande voor zijn woning, waarna [naam broer slachtoffer 2] op zijn schreden is teruggekeerd. Hij heeft vervolgens de in de woning van zijn broer nog aanwezige personen gewaarschuwd dat de verdachte zich buiten bevond. [naam slachtoffer 1] en [B.K.] zijn daarop naar buiten gerend [voetnoot 1] , gevolgd door [naam slachtoffer 2] en [naam broer slachtoffer 2]. [B.K.] heeft zich rennend in de richting van de verdachte begeven, onderwijl boven zijn hoofd zwaaiend met een circa 50 cm lang bajonet [voetnoot 2]). [naam slachtoffer 1] op zijn beurt heeft een sprong in de lucht gemaakt en de verdachte met zijn geschoeide voet op zijn borst of in zijn buik getrapt. Verdachte heeft daarop [naam slachtoffer 1] met een mes, dat verdachte bij zich had, in de borststreek verwond (hierom gaat het thans). Op enig moment is ook de vader van de verdachte, die eerder door de verdachte was gewekt, naar buiten gekomen en heeft zich in de vechtpartij gemengd. Het een en ander heeft uiteindelijk geresulteerd in twee zwaargewonden: [naam slachtoffer 1] en verdachte.
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, is de rechtbank van oordeel dat aannemelijk is dat door de buitengewoon agressieve wijze waarop [B.K.] en [naam slachtoffer 1] op hem zijn afgestormd, zoals hiervoor omschreven, voor de verdachte een zodanig bedreigende situatie in het leven is geroepen, dat sprake geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waartegen de verdachte zich met een mes heeft teweergesteld. Ofschoon de verdachte zich van dit alles zelf weinig tot niets meer herinnert - verdachte heeft ten gevolge van de gebeurtenissen hersenletsel opgelopen - acht de rechtbank aannemelijk dat hij door de buitengewoon intimiderende belaging van de zijde van [naam slachtoffer 1] c.s., waarbij, zoals gezegd, gebruik werd gemaakt van een bajonet, kon vrezen voor zijn leven. Het feit dat zijn vader (inmiddels), “gewapend” met een wandelstok, ter plaatse was (verschenen) in een poging zijn zoon te hulp te schieten, maakt dat niet anders. De rechtbank heeft uit eigen waarneming vastgesteld dat de vader van verdachte een fragiele man is van thans 76 jaar oud, die niet in staat moet worden geacht zijn zoon tegen dergelijk overdadig geweld te beschermen.
Gedragingen van de verdachte voorafgaande aan de wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer kunnen onder omstandigheden echter in de weg staan aan het slagen van een beroep op noodweer door de verdachte. Dat is bijvoorbeeld het geval indien de verdachte de aanval heeft uitgelokt door provocatie van het latere slachtoffer en hij aldus uit was op een confrontatie. Anders dan door de officier van justitie is betoogd, is de rechtbank van oordeel dat in deze zaak niet voldoende aannemelijk is geworden dat de verdachte de confrontatie heeft opgezocht, zodanig dat hem een beroep op noodweer zou moeten worden ontzegd. Redengevend daarvoor is dat de oorzaak van de geweldsuitbarsting in dit geval vooral in de persoon van [naam slachtoffer 1], [B.K.] en de hunnen moet worden gezocht. Weliswaar heeft verdachte, nadat hij zijn vader in de woning had gewekt (“Pa, sta eens op, ze willen mij met 5 man slaan.”[noot 3]), zich weer op straat begeven, hetgeen, achteraf gezien, buitengewoon onverstandig en riskant was, doch hiervan heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat verdachte aldaar [naam slachtoffer 1] c.s. op enigerlei wijze heeft geprovoceerd. Integendeel, [naam slachtoffer 1] en [B.K.], met in hun kielzog twee kompanen, zijn naar buiten gestormd toen zij hoorden dat de verdachte zich buiten op straat bevond. Bovendien acht de rechtbank van belang dat de ernstige mate van geweld waarmee de verdachte vervolgens werd geconfronteerd, niet de verwerkelijking was van het risico dat hij had genomen. Naar het oordeel van de rechtbank is ook niet komen vast te staan, dat verdachte, het (vlinder-)mes reeds in zijn hand droeg op het moment dat [naam slachtoffer 1] en [naam verdachte] op hem afrenden. Het geweld dat de verdachte redelijkerwijs kon voorzien, strekte zich niet uit tot een aanval met een bajonet. Aan dat geweld had de verdachte zich niet willens en wetens blootgesteld. Dat de verdachte zich willens en wetens in een situatie heeft begeven waarin een agressieve reactie van zijn tegenstanders te verwachten was, staat in deze zaak derhalve niet in de weg aan het honoreren van het door gedaagde gedane beroep op noodweer. De rechtbank acht de reactie van verdachte op de aanval op zijn persoon niet disproportioneel. Het aan verdachte tenlastegelegde feit (1 primair) is daarom niet strafbaar en verdachte dient terzake te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het beslag
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd dat het inbeslaggenomen vlindermes zal worden ontrokken aan het verkeer.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het inbeslaggenomen voorwerp is vernietigd op grond van een machtiging als bedoeld in artikel 117 van het Wetboek van Strafvordering. Het beslag is op de voet van artikel 134, tweede lid onder c van het Wetboek van Strafvordering beëindigd. De rechtbank zal om die reden geen beslissing meer geven omtrent het beslag.
De vorderingen van de benadeelde partijen
Ter terechtzitting is het formulier, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [naam slachtoffer 2] zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd.
Gelet op de omstandigheid dat de verdachte ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken, kan de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] niet in zijn vordering worden ontvangen.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing: artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
-verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
-verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
-verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
-verklaart dat het onder 1 primair bewezenverklaarde niet strafbaar is;
-ontslaat verdachte deswege van alle rechtsvervolging;
-verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer 2], [adres slachtoffer 2], in zijn vordering niet-ontvankelijk;
-veroordeelt de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. E.H.A.F.M. Krol, voorzitter, mr. W.A.P. Hillen en mr. R.P.J. Quaedackers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Wijckerheld Bisdom, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 31 oktober 2007, zijnde mr. E.H.A.F.M. Krol en mr. R.P.J. Quaedackers buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/703312-06
Proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 31 oktober 2007 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboortedatum en plaats verdachte],
wonende te [adres verdachte].
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman mr. A. Vonken, advocaat te Maastricht.