
Jurisprudentie
BB6679
Datum uitspraak2007-10-26
Datum gepubliceerd2007-10-30
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/7317 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-30
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/7317 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Schatting WAO.
Uitspraak
05/7317 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 24 november 2005, 05/347 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 oktober 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G.J.A.M. Gloudi, advocaat te Lelystad, hoger beroep ingesteld en zijn aanvullende stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en in aanvulling daarop zijn rapportages ingezonden van de bezwaararbeidsdeskundige.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2007, waar namens appellante is verschenen mr. P. Delawi, kantoorgenoot van mr. Gloudi. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.J. van Kuilenburg.
II. OVERWEGINGEN
Het inleidend beroep richt zich tegen het besluit van het Uwv van 28 januari 2005 (hierna: bestreden besluit) waarbij het Uwv heeft gehandhaafd zijn besluit van 26 augustus 2004, strekkende tot verlaging van de naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% berekende uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering per 25 oktober 2004 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
De rechtbank heeft, samengevat weergegeven, geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en dat de medische beperkingen van appellante inclusief een urenbeperking tot zes uur per dag niet zijn onderschat. De rechtbank heeft zich voorts kunnen verenigen met de functies zoals deze als grondslag voor de schatting in aanmerking zijn genomen, maar heeft het besluit onder toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigd met instandlating van de rechtsgevolgen. Dit omdat de motivering van de geschiktheid van de geduide functies pas in beroep is gegeven met de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd, dat gelet op de informatie van haar huisarts onvoldoende rekening is gehouden met haar vermoeidheids-, depressieve- en buikklachten. Voorts is aangevoerd dat de geduide functies onvoldoende onderscheidend van elkaar zijn en dat de functies vanwege haar gebrekkige beheersing van het Nederlands en haar matige vooropleiding niet passend zijn. Aanvullend is een beroepsgrond naar voren gebracht ten aanzien van de inzichtelijkheid van de signaleringen welke volgens appellante gelet op de jurisprudentie van de Raad ten aanzien van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) pas in hoger beroep bij een arbeidskundige rapportage van 21 maart 2007 is gegeven.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad is van oordeel dat het medisch onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig is geweest en ziet met de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid en volledigheid van de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen.
De Raad stelt voorts vast dat de bezwaarverzekeringsarts op basis van dossieronderzoek en na het meewegen van informatie van de internist afdoende heeft gemotiveerd waarom het primair medische oordeel wordt gehandhaafd. Nu door appellante geen medische gegevens in geding zijn gebracht, die aanleiding geven voor de veronderstelling dat sprake is van een onderschatting van de medische beperkingen van appellante, concludeert de Raad dat de medische grondslag van het bestreden besluit als juist kan worden aanvaard.
Voor wat betreft de arbeidskundige grondslag is de Raad allereerst van oordeel dat met de in beroep door de arbeidsdeskundige gegeven toelichting genoegzaam is aangegeven waarom de drie voor de schatting gebruikte functies niet hetzelfde zijn. De Raad overweegt dat behoudens tegenbewijs zowel de verzekerde als in voorkomende gevallen de rechter in beginsel van de juistheid van de in het CBBS vermelde gegevens uit moeten kunnen gaan. Appellantes grief faalt dan ook. Ten aanzien van appellantes opleidingsniveau en haar beheersing van de Nederlandse taal onderschrijft de Raad het oordeel van de rechtbank. De Raad heeft in de dossierstukken onvoldoende aanknopingspunten gevonden voor een andersluidend oordeel. Ten slotte is de Raad is van oordeel dat pas met de in hoger beroep ingezonden rapportages van de bezwaararbeidsdeskundige, voldaan is aan de eisen die de Raad in zijn jurisprudentie ten aanzien van het CBBS heeft gesteld.
Het vorenstaande betekent dat de aangevallen uitspraak, waarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zijn gelaten, dient te worden bevestigd. Tevens zijn er termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep, welke kosten worden begroot op € 644,--.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 103,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.E.M.J. Hetharie als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2007.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.
MK