Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB6678

Datum uitspraak2007-10-26
Datum gepubliceerd2007-10-30
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/1713 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening WAO-uitkering. Juistheid oordeel over belastbaarheid en de daaraan gekoppelde voorgehouden functies.


Uitspraak

06/1713 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], tegen de uitspraak van de rechtbank van ’s-Gravenhage van 16 februari 2006, 05/4043 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 26 oktober 2007 I. PROCESVERLOOP Appellante heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en heeft bij brieven van 24 en 27 september 2007 nadere stukken ingezonden. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2007, waar appellante niet is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A.C. Rijk. II. OVERWEGINGEN De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak geoordeeld dat het Uwv terecht en op goede gronden de naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% berekende uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 29 november 2004 heeft herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Zij heeft daartoe de juistheid onderschreven van het aan het bestreden besluit van 26 mei 2005 ten grondslag liggende standpunt dat appellante, uitgaande van de door de verzekeringsarts ten aanzien van haar vastgestelde beperkingen, per 29 november 2004 in staat was met de haar voorgehouden functies een zodanig inkomen te verdienen dat het verlies aan verdiencapaciteit 56 % bedraagt. Voorts heeft de rechtbank van belang geacht dat de bezwaarverzekeringsarts bij zijn oordeelsvorming beschikte over informatie van de behandelend psychotherapeut F.J. Einhorn-Melkman en de door het Uwv ingeschakelde deskundige psychiater E.F. van Ittersum. Ten aanzien van de operatie in mei 2005 en de bijkomende problemen heeft de rechtbank overwogen dat deze omstandigheden zich hebben voorgedaan na de datum hier in geding. Appellante kan, aldus de rechtbank, bij het Uwv een verzoek tot herkeuring doen. In hoger beroep heeft appellante onder verwijzing naar de informatie van haar huisarts en behandelend psychotherapeut aangevoerd dat met haar psychische klachten onvoldoende rekening is gehouden. Voorts heeft zij naar voren gebracht dat op het verzoek tot herkeuring vanuit de kant van het Uwv nog geen enkele actie is ondernomen. De Raad overweegt als volgt. Allereerst stelt de Raad vast dat de namens het Uwv op 24 en 27 september 2007 ingezonden gedingstukken zijn ingebracht met overschrijding van de in artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vermelde termijn van tien dagen binnen welke termijn partijen voor de zitting stukken kunnen indienen. Mede in aanmerking genomen dat appellante niet ter zitting van de Raad is verschenen en zich niet heeft uitgelaten over de vraag of het alsnog in beschouwing nemen van de desbetreffende stukken bij haar bezwaren ontmoet, heeft de Raad aanleiding gezien deze stukken te weigeren. De Raad heeft de inhoud van deze stukken bij zijn oordeelsvorming dan ook buiten beschouwing gelaten. Voor wat betreft het medische gedeelte kent de Raad evenals de rechtbank doorslaggevende betekenis toe aan de rapportages van de (bezwaar)verzekeringsartsen. Naar het oordeel van de Raad is het geneeskundig onderzoek zorgvuldig en weloverwogen geweest, is rekening gehouden met de informatie van de behandelend psychotherapeut en heeft de bezwaarverzekeringsarts na het meewegen van de onderzoeksbevindingen van de door de bezwaarverzekeringsarts geraadpleegde psychiater Van Ittersum afdoende gemotiveerd, waarom de belastbaarheid van appellante zoals weergegeven in de Functionele Mogelijkheden Lijst niet is overschat. Ten aanzien van de gezondheidssituatie in mei 2005 onderschrijft de Raad eveneens de overwegingen van de rechtbank dat de operatie en de bijkomende problemen zich hebben voorgedaan na de datum hier in geding en om die reden niet van belang kunnen worden geacht. De Raad stelt evenwel vast dat het Uwv aan het verzoek tot herkeuring nog steeds geen uitvoering heeft gegeven maar dat ter zitting door het Uwv is toegezegd dat met de vereiste spoed onderzoek naar de klachten van appellante zal gedaan worden. Ten slotte is de Raad van oordeel dat de geschiktheid van de functies, die ten grondslag liggen aan de in het bestreden besluit van 26 mei 2005 vervatte schatting, in voldoende mate is komen vast te staan. Het vorenstaande betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.E.M.J. Hetharie als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2007. (get.) D.J. van der Vos. (get.) J.E.M.J. Hetharie. MK