Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB6634

Datum uitspraak2007-10-10
Datum gepubliceerd2007-11-27
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers788-R-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Jeugdzorg belast met voogdij. Verzoek van vader om gezag afgewezen. 8 EVRM. zie ook LJNummer BB6636.


Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE Familiesector Uitspraak : 10 oktober 2007 Rekestnummer. : 788-R-07 Rekestnr. rechtbank : F1 RK 06-1710 [verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker in hoger beroep, hierna te noemen: de vader, procureur mr. E. Grabandt, tegen [verweerder], wonende te [woonplaats], verweer¬der in hoger beroep, hierna te noemen: de stiefvader, procureur mr. S. de Kluiver. Als belanghebbenden zijn aangemerkt: 1. de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam, gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: jeugdzorg, 2. [belanghebbenden], wonende te [woonplaats], hierna te noemen: de pleegouders. Als informant is aangemerkt: de Raad voor de Kinderbescherming, vestiging Rotterdam, hierna te noemen: de raad. PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP De vader is op 18 juni 2007 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 18 maart 2007, welke datum bij herstelbeschikking van 13 juni 2007 is gewijzigd in 18 april 2007. Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 6 augustus 2007 aanvullende stukken ingekomen. Van de zijde van de pleegvader is bij het hof op 24 augustus 2007 een brief met bijlage ingekomen. De stiefvader heeft op 28 augustus 2007 een verweerschrift ingediend. Op 5 september 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. P.I. van Herwaarden, de stiefvader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. R.H.P. de Feiner, de pleegouders, namens de raad: dhr. J. Kühn en namens jeugdzorg: mw. M. Schippers en mw. H. Kleingeld. Partijen en hun raadslieden, de pleegouders, de raad en jeugdzorg hebben het woord gevoerd, jeugdzorg onder meer aan de hand van een bij de stukken gevoegde pleitnotitie. De hierna te noemen minderjarige heeft geen gebruik gemaakt van de door het hof geboden gelegenheid om mondeling zijn mening kenbaar te maken. HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de beschikking van 13 juni 2007 van de rechtbank te Rotterdam. Bij de bestreden beschikking is de stiefvader ontslagen uit de voogdij over de hierna te noemen minderjarige en is jeugdzorg benoemd tot voogd over de minderjarige. Het verzoek van de vader om hem te belasten met het ouderlijk gezag over de minderjarige is door de rechtbank afgewezen. Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP 1. In geschil is het gezag ten aanzien van de minderjarige [kind], geboren [in] 1994, verder te noemen: [kind]. De vader en moeder van [kind] zijn gehuwd geweest. Dit huwelijk werd op 11 november 1996 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 17 juli 1996 in de registers van de burgerlijke stand. Bij die beschikking is de moeder belast met het ouderlijk gezag over [kind]. De moeder is op 9 augustus 2003 overleden en heeft bij testament de stiefvader tot voogd benoemd. [kind] staat sinds 14 november 2006 onder toezicht en verblijft op dit moment bij de pleegouders. 2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, alsnog te bepalen dat hij met het ouderlijk gezag over [kind] zal worden belast, met afwijzing van de daarmee strijdige tegenverzoeken. 3. De stiefvader bestrijdt zijn beroep en verzoekt het hof het verzoek van de vader af te wijzen. 4. De vader betoogt dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek hem te belasten met het ouderlijk gezag over [kind] heeft afgewezen en ten onrechte jeugdzorg tot voogd heeft benoemd. Hij voert daartoe aan dat hij voldoende pedagogisch inzicht heeft om voor [kind] te zorgen en het gezag over hem uit te oefenen. Bovendien heeft [kind], via een briefje, ook zelf aangegeven bij de vader te willen wonen, aldus de vader. Voorts voert de vader aan dat indien [kind] bij hem zou worden geplaatst geen sprake zou zijn van de door de rechtbank genoemde spanningen tussen hem, de pleegouders en de voogd. Daarnaast meent de vader dat de omstandigheid dat [kind] zich thans goed binnen het gezin van de pleegouders ontwikkelt niet kan betekenen dat voorbij wordt gegaan aan de wens van hem en [kind] het recht op gezinsleven, als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM), uit te oefenen. Verder is de vader van mening dat de rechtbank in de bestreden beschikking ten onrechte is uitgegaan van de onaantastbaarheid van de uithuisplaatsing. Immers, de beschikking waarbij de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd, is nog niet onherroepelijk, nu daartegen namelijk hoger beroep is ingesteld. Tot slot betoogt de vader dat de toewijzing van de voogdij aan jeugdzorg op een formeel beletsel stuit, nu de pleegouders [kind] niet gedurende een jaar hebben verzorgd als bedoeld in artikel 1:299a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek. Ter terechtzitting heeft de vader zijn beroepschrift toegelicht. Daarnaast heeft de vader ter terechtzitting betoogd dat zijn opvoedingscapaciteiten onvoldoende zijn onderzocht en dat het naar zijn mening in het belang van [kind] is dat hij bij de langstlevende ouder, te weten de vader, komt te wonen. 5. De stiefvader betoogt dat de rechtbank terecht het verzoek van de vader hem te belasten met het ouderlijk gezag over [kind] heeft afgewezen en terecht jeugdzorg tot voogd heeft benoemd. Hij voert daartoe aan dat de wijze waarop de vader invulling wenst te geven aan zijn gezag niet in het belang van [kind] is en dat de overdracht van de voogdij aan jeugdzorg rust en stabiliteit zal brengen in de opvoedingssituatie van [kind]. Daarnaast heeft [kind] uitdrukkelijk aangegeven bij de pleegouders te willen blijven wonen. Tot slot meent de stiefvader dat het recht op gezinsleven, als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, niet absoluut is, maar onderworpen is aan een afweging van belangen waarbij het belang van het kind steeds de doorslag geeft. Ter terechtzitting heeft de stiefvader zijn standpunt toegelicht en aangevoerd dat de problemen die hij ondervindt met de biologische familie van [kind] voor hem de reden was om zich te doen ontslaan uit de voogdij van [kind]. Al sinds het overlijden van de biologische moeder in 2003 bemoeit de biologische familie zich met de opvoeding van [kind], hetgeen tot conflicten leidt. 6. De raad stelt zich ter terechtzitting op het standpunt dat de vader voor wat betreft zijn opvoedingskwaliteiten een eenzijdig beeld heeft van de situatie, omdat hij van mening is dat de problemen uitsluitend door de omgeving worden veroorzaakt en dat hij daarin geen aandeel heeft. Verder lijkt de vader er geen voorstander van te zijn dat [kind] contacten met de volwassenen in zijn omgeving onderhoudt, aldus de raad. 7. Jeugdzorg stelt ter terechtzitting dat het in het belang van [kind] is dat de huidige situatie wordt gehandhaafd. Dat wil zeggen dat [kind] bij de pleegouders verblijft en dat de voogdij bij jeugdzorg blijft. 8. De pleegouders menen, dat hoewel het nu goed gaat met [kind], hij zich nog steeds in een loyaliteitsconflict bevindt. [kind] voelt duidelijk de druk van zijn biologische familie. De pleegouders willen gelet hierop dan ook niet worden belast met de voogdij over [kind]. Het lijkt de pleegouders verstandig [kind] bij hen te laten wonen totdat hij achttien jaar oud is. Op die leeftijd zal [kind] in staat zijn zelfstandig een keuze te maken. 9. Het hof overweegt dat het ouderlijk gezag weliswaar een aan de ouders toekomend recht is, maar dat dit recht gegeven is in het belang van het kind en daarom niet los kan worden gezien van de verplichting dat belang te dienen. Het verzoek van de vader om hem te belasten met het ouderlijk gezag over [kind] kan dan ook slechts worden toegewezen indien dit in het belang van [kind] wenselijk is. Het hof is, evenals de rechtbank, van oordeel dat de voogdij in een situatie als de onderhavige, waarin de pleegouders en de vader in bepaalde opzichten tegenover elkaar staan, beter kan rusten bij een derde, in dit geval jeugdzorg, die vervolgens kan bepalen of er aanleiding is wijziging te brengen in de omstandigheden rond [kind], zoals ten aanzien van zijn verblijfplaats. Op deze manier kan worden gewaarborgd dat [kind] op een goede plek zijn ontwikkeling kan voortzetten, vanuit welke plek hij ook met de in zijn leven belangrijke personen contacten zal kunnen blijven onderhouden. Daarmee wordt ook bereikt dat er rust en stabiliteit is voor [kind], hetgeen in zijn belang is. 10. Het betoog van de vader dat het verzoek van de pleegouders aan de rechtbank om jeugdzorg tot voogd te benoemen op een formeel beletsel stuit, slaagt niet. Immers, geen rechtsbepaling staat er aan in de weg dat de stiefvader, als testamentair voogd, de rechtbank verzoekt hem te ontslaan uit de voogdij over [kind] en de rechtbank hierop een beslissing neemt. Het betoog van de vader dat de rechtbank bij de bestreden beschikking ten onrechte is uitgegaan van de onaantastbaarheid van de uithuisplaatsing, faalt eveneens. De beschikking waarbij de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, hetgeen betekent dat de beschikking voor onmiddellijke tenuitvoerlegging vatbaar is. 11. Het bovenstaande leidt tot bekrachtiging van de bestreden beschikking. BESLISSING OP HET HOGER BEROEP Het hof: bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen; Deze beschikking is gegeven door mrs. Van den Wildenberg, Van Leuven en Van Montfoort, bijgestaan door mr. Van der Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 oktober 2007.