Jurisprudentie
BB6579
Datum uitspraak2007-10-25
Datum gepubliceerd2007-10-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 07/2636
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 07/2636
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering verwijdering van persoonsgegevens uit het HKS-politieregister. De korpsbeheerder heeft conform de Wet politieregisters en het van toepassing zijnde reglement de onderhavige aantekening in het HKS niet verwijderd.
Uitspraak
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 07/2636
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[naam], eiser,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. R. Bonis,
en
Korpsbeheerder van de politieregio Gelderland-Midden, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 12 juni 2007.
2. Procesverloop
Eiser heeft op 21 maart 2007 bij de politie Gelderland-Midden, op grond van artikel 20 van de Wet politieregisters (hierna: Wpolr), kennis genomen van persoonsregistraties die hem betreffen.
Bij brief van 19 april 2007 is eiser meegedeeld dat aan hem op grond van de Wpolr geen afschrift kan worden verstrekt van het opgemaakte procesverbaal van een derde in de zaak genoemd “Muziekinstrumenten” ([nummer]). Eiser is verder meegedeeld dat de niet vervolging in voornoemde zaak gebaseerd is op het feit dat ten tijde van de sepotbeslissing er een civiele zaak aanhangig was. Deze niet vervolging betekent dat het delict waarvan eiser wordt verdacht niet wordt geregistreerd in de justitiële documentatie maar wel blijft geregistreerd in de politieregisters tot het verstrijken van de expiratiedatum.
Op 12 mei 2007 heeft eiser verweerder verzocht om de hem betreffende ‘aantekening’ geplaatst in het HKS-register en andere justitiële registers te (laten) verwijderen.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit van 12 juni 2007 heeft de ad interim privacy adviseur mr. H.J. Dekker eiser meegedeeld dat niet aan zijn verzoek kan worden voldaan aangezien eisers brief van 12 mei 2007 geen wijziging brengt in verweerders eerder ingenomen standpunt zoals verwoord in de brief van 19 april 2007.
Bij besluit van 16 juli 2007 heeft plv. korpschef A. Lith aan eiser meegedeeld dat hij, zijnde het bevoegde gezag, zich conformeert aan de inhoud van de brief van 12 juni 2007 waarin werd aangegeven wat de reden is dat de politie in het kader van de uitoefening van de politietaak het noodzakelijk vindt om te kunnen blijven beschikken over de gegevens welke verband houden met het antecedent van 01-02-07 vermeld onder code [code] terzake SR 321 met de vermelding SEPOT 74.
Tegen het besluit van 12 juni 2007 is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend.
Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 28 september 2007. Eiser is aldaar verschenen, bijgestaan door mr. R. Bonis. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. G.T.W.J. Michels en mr. Y.C. van der Meulen.
3. Overwegingen
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting blijkt als volgt.
Eiser werd op 24 januari 2007 door de politie te Barneveld verhoord in verband met een aangifte tegen hem inzake verduistering. De gegevens omtrent de verduistering, zoals ambtelijke bevindingen, verhoren van aangever('s) en verdachte(n) werden in het bedrijfsprocessensysteem (BPS) van de politieregio Gelderland-Midden opgenomen ten behoeve van de opmaak van een proces-verbaal. Het op 1 februari 2007 opgemaakte proces verbaal inzake een vermoedelijke overtreding van artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht werd vervolgens opgenomen in het herkenningsdienstsysteem (hierna: HKS dan wel HKS-register). In het HKS werd tevens vermeld dat het strafbare feit is afgedaan met een sepotcode 74. Deze sepotcode, duidend op een civiel- of administratiefrechtelijke kwestie, is door of vanwege de Officier van Justitie aan dat feit toegekend.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat in het kader van de uitvoering van de politietaak het noodzakelijk is om te kunnen blijven beschikken over eisers registratie in het HKS-register van de politieregio Gelderland-Midden zijnde het antecedent van 01-02-07 vermeld onder code [code] terzake SR 321 met de vermelding SEPOT 74 (hierna: de aantekening). De korpsbeheerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de Wpolr en het Modelreglement Herkenningsdienst in de weg staan aan de door eiser verzochte verwijdering van voornoemde registratie in het HKS.
Eiser kan zich hiermee niet verenigen. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat de aantekening in het HKS-register ten onrechte niet is verwijderd. Eiser is verder van mening dat de sepotcode 74 gewijzigd dient te worden in 01 (‘ten onrechte als verdachte vermeld’) dan wel 02 (‘geen wettig bewijs’).
De rechtbank stelt voorop dat het bestreden besluit van 12 juni 2007 is ondertekend door ad interim privacy adviseur mr. H.J. Dekker. Naar het oordeel van de rechtbank was deze ambtenaar, gelet op het Algemeen Mandaatbesluit Politieregio Gelderland-Midden, onbevoegd om op eisers verzoek te beslissen. Het bestreden besluit komt reeds hierom voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank stelt echter vast dat plv. korpschef A. Lith, als zijnde het bevoegde gezag, bij besluit van 16 juli 2007 het onbevoegd genomen besluit van 12 juni 2007 achteraf heeft gedekt. Gelet hierop acht de rechtbank het uit een oogpunt van proceseconomie geraden om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand blijven als de inhoud van het besluit de rechterlijke toets kan doorstaan. Zoals uit het hierna volgende blijkt, kan het besluit de rechterlijke toets doorstaan en zal de rechtbank derhalve bepalen dat de rechtsgevolgen in stand blijven. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
De informatie die betrekking heeft op dan wel dient te worden verkregen uit persoonsgegevens zoals opgenomen in een politieregister in de zin van de Wpolr wordt beheerst door de Wpolr. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eisers verzoek om verwijdering van de hem betreffende aantekening in het HKS-register dan ook terecht beoordeeld met inachtneming van het bepaalde in deze wet.
In artikel 1, eerste lid, van de Wpolr is bepaald dat in deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
c. politieregister of register: een samenhangende verzameling van op verschillende personen betrekking hebbende persoonsgegevens
- die langs geautomatiseerde weg wordt gevoerd of met het oog op een doeltreffende
raadpleging van die gegevens systematisch is aangelegd, en
- die is aangelegd ten dienste van de uitvoering van de politietaak;
f. beheerder met betrekking tot een register:
1º bij een regionaal politiekorps: de ingevolge de Politiewet als korpsbeheerder aangewezen burgemeester;
h. verstrekken van gegevens uit een politieregister: het bekend maken of ter beschikking stellen van persoonsgegevens, voor zover zulks geheel of grotendeels steunt op gegevens die in dat politieregister zijn opgenomen, of die door verwerking daarvan, al dan niet in verband met andere gegevens, zijn verkregen;
j. persoonsgegevens: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet bescherming persoonsgegevens.
In de Wet bescherming persoonsgegevens is bepaald dat in die wet en de daarop berustende bepalingen onder persoonsgegevens wordt verstaan elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon.
In artikel 4, tweede lid, van de Wpolr is onder meer bepaald dat een politieregister slechts persoonsgegevens bevat die rechtmatig zijn verkregen en die noodzakelijk zijn voor het doel waarvoor het is aangelegd.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wpolr stelt de beheerder van een politieregister voor het register een reglement vast. Ter uitvoering hiervan heeft de korpsbeheerder van de politieregio Gelderland-Midden voor het herkenningsdienstregister het Modelreglement Herkenningsdienst (hierna: het reglement) vastgesteld.
In artikel 10, tweede lid, van de Wpolr is, onder meer, bepaald dat het reglement ten minste een duidelijke regeling bevat van de volgende onderwerpen:
a. het doel van het register;
b. de categorieën van personen over wie gegevens worden opgenomen, en de soorten van de over hen op te nemen gegevens;
c. de gevallen waarin opgenomen gegevens worden verwijderd.
In artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van het reglement is bepaald dat het register tot doel heeft de informatievoorziening in het kader van de uitvoering van artikel 2 van de Politiewet 1993 binnen het korps mogelijk te maken voor zover het betreft het vaststellen van de mate van recidive van verdachten van misdrijven.
In artikel 8, eerste lid, van het reglement is bepaald dat de gegevens uit het register worden verwijderd wanneer deze niet meer noodzakelijk zijn voor het doel van het register en zodra mogelijk vernietigd.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de Wpolr - voor zover hier van belang - deelt de beheerder een ieder op diens verzoek binnen vier weken mede of en zo ja welke bij deze persoon betreffende persoonsgegevens in een register zijn opgenomen. Hij verstrekt daarbij tevens desgevraagd inlichtingen over de herkomst van de gegevens en over degenen aan wie deze zijn verstrekt. Hij doet daarbij geen mededelingen in schriftelijke vorm.
In artikel 22, eerste lid, van de Wpolr is bepaald dat degene aan wie overeenkomstig artikel 20 van die wet mededeling is gedaan van hem betreffende persoonsgegevens, de beheerder schriftelijk kan verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te schermen, indien deze feitelijk onjuist, voor het doel van het register onvolledig of niet ter zake dienend dan wel in strijd met een wettelijk voorschrift in het register voorkomen. Het verzoek behelst de aan te brengen wijzigingen.
Verweerder heeft blijkens de stukken bij de behandeling van eisers verzoek tot verwijdering meegewogen dat de in geding zijnde registratie in het HKS noodzakelijk wordt geacht voor het kunnen vaststellen van de mate van recidive, in het geval eiser weer als verdachte met de politie in aanraking zou komen. Voorts is in ogenschouw genomen de mogelijkheid dat in een eventueel nog te voeren civiele procedure bekend wordt dat eiser wel degelijk als verdachte kan worden aangemerkt. Een eventueel (vervolg) strafrechtelijk onderzoek zal zeer worden bemoeilijkt, zoniet onmogelijk zijn indien alle gegevens omtrent eiser uit het HKS-register verdwenen zijn. De rechtbank onderschrijft voornoemde overwegingen.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de in geding zijnde aantekening op correcte wijze in het HKS staat vermeld. De rechtbank is niet gebleken dat de onderhavige persoonsgegevens in strijd met een wettelijk voorschrift in het HKS-register voorkomen. Verweerder heeft mitsdien, overeenkomstig de artikelen 4, tweede lid, en 10, tweede lid, onder a, b en c, van de Wpolr in samenhang met de artikelen 2, eerste lid, aanhef en onder c, en 8, eerste lid, van het reglement, de aantekening terecht niet uit het politieregister verwijderd.
De rechtbank merkt op dat een sepotbeslissing op grond van het Wetboek van Strafrecht uitsluitend toekomt aan de Officier van justitie. Hieraan doet niet af dat de brief van 1 februari 2007 waarin eiser is meegedeeld dat tegen hem geen strafvervolging wordt ingesteld, is ondertekend door de inspecteur van politie R. Strating. Dat deze brief door of namens de Officier van Justitie ondertekend had moeten worden, maakt niet dat verweerder bevoegd is tot het zelfstandig wijzigen c.q. omzetten van een sepotcode.
Zoals hiervoor is overwogen, dient het bestreden besluit te worden vernietigd en zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb bepalen dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven.
De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 322 aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 322 en wijst de Politieregio Gelderland-Midden aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
bepaalt dat de Politieregio Gelderland-Midden het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 143 aan hem vergoedt.
Aldus gegeven door mr. J.A. van Schagen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. R. Zijmers, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2007.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 25 oktober 2007