Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB6565

Datum uitspraak2007-10-25
Datum gepubliceerd2007-10-29
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/3755 ANW, 05/3756 ANW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening ANW-uitkering in verband met inkomsten uit arbeid.


Uitspraak

05/3755 ANW 05/3756 ANW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 april 2005, 04/3504 en 04/3505 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb). Datum uitspraak: 25 oktober 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. A.L. Kuit, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft twee verweerschriften ingediend alsmede een aanvullend verweerschrift. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2007. Appellante en haar advocaat zijn daarbij, met kennisgeving, niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Oudenes. II. OVERWEGINGEN Voor een uitgebreide weergave van de relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak. Bij besluit van 13 oktober 2004 (hierna: besluit 1) heeft de Svb zijn primaire besluit van 16 januari 2004 gehandhaafd, waarbij de aan appellante toegekende nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) over het tijdvak van maart 2003 tot en met september 2003 is herzien in verband met inkomsten in verband met arbeid van appellante. Bij besluit van eveneens 13 oktober 2004 (hierna: besluit 2) heeft de Svb zijn primaire besluit van 2 juni 2004 gehandhaafd, waarbij de ANW-uitkering van appellante met ingang van 1 juni 2004 is herzien, omdat de hoogte van de uitkering op grond van artikel 17, derde lid, van de ANW niet hoger kan zijn dan de hoogte van de alimentatie die haar ex-partner verschuldigd was. De rechtbank heeft de beroepen van appellante tegen de beide bestreden besluiten ongegrond verklaard. Namens appellante is met betrekking tot besluit 1 ook in hoger beroep aangevoerd dat door een medewerker van de Svb aan haar is medegedeeld dat haar inkomsten niet van invloed zouden zijn op haar aanspraak op nabestaandenuitkering en dat zij op die mededeling zou mogen vertrouwen. Voorts zouden de door de Svb gehanteerde bedragen aan ontvangen uitkering krachtens de Werkloosheidswet (WW) onjuist zijn. Ten aanzien van besluit 2 is aangevoerd dat dit in strijd met het verbod van reformatio in peius als bedoeld in artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is genomen. Ter zitting is door de gemachtigde van de Svb desgevraagd medegedeeld dat de herziening van de ANW-uitkering uitsluitend betrekking heeft op het tijdvak van maart tot en met september 2003. De Raad overweegt het volgende. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de Svb terecht heeft besloten de ANW-uitkering van appellante te herzien over het tijdvak van maart tot en met september 2003, nu toen sprake was van inkomsten in verband met arbeid, welke – anders dan de voordien verworven inkomsten uit arbeid – volledig in mindering gebracht dienen te worden op de uitkering. De Raad is niet gebleken dat de Svb deze herziening heeft gebaseerd op onjuiste gegevens. Uit de gedingstukken blijkt immers dat de Svb besluit 1 heeft gebaseerd op van het Uwv verkregen gegevens omtrent de aan appellante toegekende WW-uitkering. Voorts heeft appellante haar stelling dat sprake zou zijn van onjuiste inkomensgegevens op geen enkele wijze onderbouwd. Uit het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de ANW volgt dat indien de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, de Svb gehouden is het desbetreffende besluit te herzien of in te trekken. Verder is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de Svb ook met toepassing van het door de Svb ontwikkelde beleid, ten aanzien van het terugkomen van besluiten ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht, in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot herziening van de ANW-uitkering van appellante. Daarbij wijst de Raad erop dat appellante uitgebreide informatie heeft ontvangen, waarin het onderscheid tussen inkomsten uit en in verband met arbeid nader is toegelicht. Het had appellante dan ook redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn dat zij te veel ANW-uitkering ontving vanaf maart 2003. Voorts is naar ’s Raads oordeel geen sprake van een situatie waarin de herziening met terugwerkende kracht kennelijk onredelijk is te achten. Ten aanzien van besluit 2 heeft de rechtbank overwogen dat zij appellante niet volgt in haar oordeel dat dit besluit in strijd is met het in artikel 7:11, eerste lid, van de Awb besloten liggende verbod van reformatio in peius. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen grond is om aan te nemen dat de Svb niet bevoegd zou zijn om, los van het bezwaar tegen het besluit van 16 januari 2004, de ANW-uitkering van appellante te herzien vanaf juni 2004. De Raad kan zich geheel verenigen met dit oordeel van de rechtbank en onderschrijft dat. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake een vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2007. (get.) T.L. de Vries (get.) A.C. Palmboom IJ