Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB6535

Datum uitspraak2007-10-04
Datum gepubliceerd2007-10-31
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsZwolle
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/35405
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vreemdelingenbewaring / opheffing eerdere bewaring naar aanleiding van belangenafweging / nieuwe feiten en omstandigheden
Eiser heeft eerder in bewaring gezeten, van 16 maart 2006 tot 6 februari 2007. De bewaring is opgeheven vanwege een belangenafweging. Verweerder meent dat geen nieuwe feiten en omstandigheden om eiser opnieuw in bewaring te kunnen stellen hoeven te worden gesteld omdat de bewaring is opgeheven op grond van een belangenafweging. Subsidiair heeft verweerder gesteld dat het feit dat eiser thans een document, een NS-abonnement, blijkt te bezitten met een andere naam, een nieuw feit is dat hernieuwde bewaring rechtvaardigt. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn primaire standpunt. Uit de uitspraak van de Afdeling van 7 juni 2006 (JV 2006/285) blijkt dat, indien een eerdere bewaring is opgeheven vanwege een daaraan klevend materieel gebrek, slechts opnieuw in bewaring kan worden gesteld indien sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Daaruit kan niet zonder meer worden afgeleid dat, indien van een zodanig gebrek geen sprake is, ook geen sprake behoeft te zijn van nieuwe feiten en omstandigheden. Volgens het beleid van verweerder, zoals neergelegd in A6/5.3.5. Vreemdelingencirculaire 2000, vindt, indien de bewaring een half jaar geduurd heeft een afweging plaats tussen het belang van verweerder bij voortzetting van de bewaring en dat van de vreemdeling bij opheffing. Deze regel zou illusoir zijn indien na de opheffing van de bewaring als resultaat van deze belangenafweging, gevolgd door feitelijke invrijheidstelling, zonder meer hernieuwde in bewaringstelling mogelijk zou zijn. In casu is sinds de opheffing van de bewaring een periode van 7 maanden verstreken. Bovendien heeft verweerder door de bij eiser aangetroffen NS-kaart een nieuw aanknopingspunt voor vaststelling van zijn identiteit, hetgeen de kans dat eiser binnen afzienbare termijn kan worden uitgezet vergroot. Het feit dat eiser eerder in bewaring heeft gezeten, welke bewaring is opgeheven, staat daarom aan de onderhavige inbewaringstelling niet in de weg. Beroep ongegrond.


Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE nevenzittingsplaats Zwolle Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken Registratienummer: Awb 07/35405 Uitspraak op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in het geding tussen: [Eiser], geboren op [geboortedatum] 1988, van Chinese nationaliteit, IND dossiernummer 0603.17.0136, thans verblijvende op de Detentieboot Stockholm te Rotterdam, raadsman mr. C.T.G. van Schie, eiser; en De Staatssecretaris van Justitie, vertegenwoordigd door drs. M.I. Hekker, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), verweerder. 1. Procesverloop Op 12 september 2007 is eiser, die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, met het oog op de uitzetting in bewaring gesteld omdat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling vordert (artikel 59, eerste lid aanhef en onder a, Vw 2000). Op 13 september 2007 heeft eiser tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Het beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding. Het beroep is behandeld ter zitting van 27 september 2007. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. 2. Overwegingen Eiser heeft gesteld dat de maatregel van bewaring onrechtmatig aan hem is opgelegd. Uit de door verweerder overgelegde M111-A blijkt dat de ophouding op grond van artikel 50 Vw 2000 om 15.00 uur is beëindigd terwijl de maatregel van bewaring eerst om 15.10 uur aan eiser is opgelegd. Eiser is in de tussenliggende tijd ten onrechte van zijn vrijheid beroofd. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat aansluitend aan de ophouding het gehoor voorafgaand aan de bewaring heeft plaatsgevonden, waarna eiser om 15.10 uur in bewaring is gesteld. Eiser is in de tussenliggende tijd niet uit de macht van verweerder geweest. Het gestelde in de M111-A ten aanzien van de beëindiging van de ophouding om 15.00 uur moet dan ook als een verschrijving worden gezien. De rechtbank overweegt dat uit het proces-dossier genoegzaam is gebleken dat eiser niet uit de macht van verweerder is geweest en dat de beëindiging van de ophouding om 15.00 uur als een kennelijke verschrijving moet worden gezien. De maatregel van bewaring is aldus rechtmatig aan eiser opgelegd. Eiser heeft voorts aangevoerd dat de grond ‘verdacht van het plegen van een misdrijf’ ten onrechte aan de maatregel van bewaring ten grondslag is gelegd. Uit informatie van de rechtbank Arnhem is gebleken dat de strafzaak tegen eiser is geseponeerd. Verweerder heeft ter zitting meegedeeld dat de grond ‘verdacht van het plegen van een misdrijf’ wordt ingetrokken. Eiser heeft gesteld dat de grond ‘zich bedient van één of meerdere aliassen’ ten onrechte aan de maatregel van bewaring ten grondslag is gelegd. Eiser heeft zich nimmer bediend van een alias, hij droeg de aangetroffen NS kaart uitsluitend bij zich. De rechtbank overweegt te dien aanzien dat genoegzaam is gebleken dat eiser zich bedient van één of meerdere aliassen, nu eiser met een niet op zijn naam gestelde NS kaart heeft gereisd. Deze grond heeft verweerder derhalve aan de maatregel van bewaring ten grondslag kunnen leggen. Eiser heeft voorts gesteld dat geen zicht op uitzetting bestaat, nu hij van 16 maart 2006 tot 6 februari 2007 eveneens in bewaring heeft gezeten en de bewaring destijds is opgeheven vanwege een belangenafweging. Een laissez-passer (hierna LP) is in deze periode niet afgegeven. Aan de huidige maatregel dienen dan ook nieuwe feiten en omstandigheden ten grondslag te worden gelegd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu de eerdere bewaring blijkens de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Assen, van 6 februari 2007 is opgeheven op grond van een afweging van de belangen van eiser en verweerder, geen sprake behoeft te zijn van nieuwe feiten en omstandigheden om eiser opnieuw in bewaring te kunnen stellen. Subsidiair heeft verweerder gesteld dat het feit dat eiser thans een document, een NS-abonnement, blijkt te bezitten met een andere naam, een nieuw feit is dat hernieuwde bewaring rechtvaardigt. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn primaire standpunt. Uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 juni 2006 (JV 2006/285) blijkt dat, indien een eerdere bewaring is opgeheven vanwege een daaraan klevend materieel gebrek, slechts opnieuw in bewaring kan worden gesteld indien sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Daaruit kan niet zonder meer worden afgeleid dat, indien van een zodanig gebrek geen sprake is, ook geen sprake behoeft te zijn van nieuwe feiten en omstandigheden. De rechtbank overweegt dat volgens het beleid van verweerder zoals neergelegd in de Vreemdelingencirculaire A6/5.3.5. indien de bewaring een half jaar geduurd heeft een afweging plaatsvindt tussen het belang van verweerder bij voortzetting van de bewaring en dat van de vreemdeling bij opheffing. Deze regel zou illusoir zijn indien na de opheffing van de bewaring als resultaat van deze belangenafweging, gevolgd door feitelijke invrijheidstelling, zonder meer hernieuwde in bewaringstelling mogelijk zou zijn. In casu is sinds de opheffing van de bewaring een periode van 7 maanden verstreken. Bovendien heeft verweerder door de bij eiser aangetroffen NS-kaart een nieuw aanknopingspunt voor vaststelling van zijn identiteit, hetgeen de kans dat eiser binnen afzienbare termijn kan worden uitgezet vergroot. Het feit dat eiser eerder in bewaring heeft gezeten, welke bewaring is opgeheven, staat daarom aan de onderhavige inbewaringstelling niet in de weg. Voorts heeft verweerder ter zitting aangegeven dat op 16 juni 2006 een LP is aangevraagd, welke aanvraag nog in behandeling is. Er wordt maandelijks gerappelleerd. Op 17 september 2007 heeft verweerder een gehoor afgenomen. Van het ontbreken van zicht op uitzetting is naar het oordeel van de rechtbank thans geen sprake. Het beroep is ongegrond. Daarom kan geen schadevergoeding worden toegekend. 3. Beslissing De rechtbank - verklaart het beroep ongegrond; - wijst het verzoek om schadevergoeding af. Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Steendijk en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van M.H. van Wendel als griffier, op 4 oktober 2007. Afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen een week na verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Artikel 85 Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.