Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB6533

Datum uitspraak2007-10-11
Datum gepubliceerd2007-10-26
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers400211-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verwerping verweer onvolledig opsporingsonderzoek.


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer Parketnr. : 07/400211-07 Uitspraak: 11 oktober 2007 Vonnis in de zaak van: het openbaar ministerie tegen [verdachte] Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2007. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.A.C. van Overmeire-de Vilder, advocaat te Amsterdam. De officier van justitie, mr. A.A. Reah, heeft ter terechtzitting gevorderd : - de veroordeling van verdachte voor het ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar; - toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] tot een bedrag van € 1.379,00, met tevens de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht voor voornoemd bedrag; - niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [benadeelde partij] inzake het meer of anders gevorderde. TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: (volgt tenlastelegging) BEWIJS Door de verdediging is tot vrijspraak geconcludeerd. Daartoe is door de verdediging – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat het opsporingsonderzoek niet volledig is geweest, omdat geen nader onderzoek is verricht naar aanleiding van de voor de verdachte ontlastende verklaring van de getuige [getuige], terwijl voorts is nagelaten om een confrontatie te laten plaatsvinden tussen in ieder geval aangever en verdachte, zodat op grond van de feitelijke omstandigheden ten tijde van de steekpartij niet kan worden uitgesloten dat een ander dan verdachte de dader is. De rechtbank overweegt daaromtrent dat het onderzoek weliswaar vollediger uitgevoerd had kunnen worden, met name door een (spiegel)confrontatie te hebben laten uitvoeren tussen het slachtoffer en een of meerdere getuigen met de verdachte, doch naar het oordeel van de rechtbank doet dit geen afbreuk aan de duidelijkheid en helderheid van de inhoud van de in het strafdossier voorhanden zijnde verklaringen van aangever en de verklaringen van (met name) de getuigen [getuige]. De rechtbank acht mede redengevend dat: - verdachte heeft erkend dat hij in de nacht van 2 op 3 juni 2007 een conflict heeft gehad met aangever [benadeelde partij] en verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij aangever [benadeelde partij] toen heeft geslagen, - de rechtbank ter terechtzitting heeft vastgesteld dat het uiterlijk van verdachte sterke overeenkomsten vertoont met de door de aangever en de getuigen [getuige] gegeven, onderling grotendeels identieke, beschrijving van het signalement van verdachte. Uit het geheel van de in het strafdossier voorhanden zijnde bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat onomstotelijk vaststaat dat het de verdachte is geweest die op 3 juni 2007 aangever [benadeelde partij] met een mes in de heup heeft gestoken. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat: hij op 3 juni 2007 in de gemeente Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde partij] met een mes in de linkerzijde van diens lichaam (ter hoogte van de heup) heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid. Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. STRAFBAARHEID Het bewezene levert op: Poging tot zware mishandeling, strafbaar gesteld bij artikel 302 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een grotendeels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig. De rechtbank acht termen aanwezig om aan de verdachte een verplicht reclasseringscontact op te leggen, als bijzondere voorwaarde te verbinden aan het op te leggen voorwaardelijke deel van na te noemen vrijheidsstraf. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte talrijke problemen op diverse leefgebieden heeft, zoals onder meer blijkt uit de omtrent de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapportage, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank reclasseringsbegeleiding voor de komende twee jaren noodzakelijk maakt. Vordering benadeelde partij [benadeelde partij] De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] is naar het oordeel van de rechtbank niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank overweegt daartoe dat de vordering op meerdere onderdelen onvoldoende onderbouwd is. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij [benadeelde partij] in die vordering niet ontvankelijk is en dat die vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met: een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 26 september 2007; - een de verdachte betreffende voorlichtingsrapport d.d. 23 juli 2007 uitgebracht door de stichting Reclassering Nederland. De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c,14d, 27 en 63 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden. De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht. Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 3 maanden, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd. Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens de stichting Reclassering Nederland, zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te [adres], in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Aldus gewezen door mr. G.M.J. Vijftigschild, voorzitter, mrs. G.A. Versteeg en F.H. Schormans, rechters, in tegenwoordigheid van H. Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 oktober 2007.