Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB6527

Datum uitspraak2007-10-25
Datum gepubliceerd2007-10-25
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/535272-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Medeplegen van verduistering door haar die het goed uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft. Verdachte heeft zich samen met haar medeverdachte een bedrag van € 146.746,48, toebehorende aan Heineken Nederland BV, toegeëigend, terwijl zij bij het voornoemde bedrijf was gedetacheerd als medewerkster debiteurenbeheer. Verdachte had uit hoofde van deze functie toegang tot rekeningen en grote geldbedragen van Heineken Nederland BV. Door geldbedragen betaalbaar te stellen en over te maken naar de rekening van haar medeverdachte heeft de verdachte op grove wijze misbruik gemaakt van het vertrouwen dat Heineken Nederland BV in haar als medewerkster had gesteld. De rechtbank acht een gevangenisstraf, waarvan het grootste deel voorwaardelijk zal worden opgelegd, passend en geboden. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf in de vorm van een werkstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, een gepaste bestraffing vormt en in dit geval een bijdrage kan leveren aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. De straffen zijn gegrond op de artikelen - 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht. Gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 78 dagen voorwaardelijk, met aftrek, proeftijd van 2 jaar; voorts: een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 240 uren; voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de tijd van 120 dagen.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE SECTOR STRAFRECHT MEERVOUDIGE KAMER (VERKORT VONNIS) parketnummer 09/535272-06 's-Gravenhage, 25 oktober 2007 De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981, adres: [adres] De terechtzitting. Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 9 juli 2007 en 11 oktober 2007. De verdachte, bijgestaan door haar raadsman mr A.H.M. Havermans, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord. De officier van justitie mr Gruppelaar heeft gevorderd dat verdachte terzake van het haar onder feit 1 primair en onder feit 2 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De telastlegging. Aan de verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1. Vrijspraak. De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder feit 2 is telastgelegd, zodat zij daarvan dient te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Noch uit de aangifte, noch uit de verhoren van verdachte, medeverdachte en getuigen en de overige in processen-verbaal en rapporten van het Nederlands Forensisch Instituut neergelegde resultaten van onderzoeken, is het wettig bewijs te destilleren dat verdachte de machtigingen heeft vervalst, dan wel op enigerlei wijze betrokken is geweest. Derhalve dient verdachte van dit feit te worden vrijgesproken. De bewijsmiddelen. De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht. Bewijsoverweging. Namens verdachte is naar voren gebracht dat geen sprake is van het "anders dan door misdrijf onder zich hebben" van het ten laste gelegde geldbedrag. Verdachte had geen geld onder zich, noch had zij hierover de beschikkingsmacht. De rechtbank verwerpt dit verweer. Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat zij de betreffende betalingen heeft verricht door de noodzakelijke betalingshandelingen in het computersysteem uit te voeren. Op het moment dat verdachte de betalingshandelingen verrichtte had zij naar het oordeel van de rechtbank het geld onder zich. Namens verdachte is voorts betoogd - samengevat - dat nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en haar mededader [A] niet kan worden bewezen. In dit verband is erop gewezen dat de verklaring van getuige [X] niet betrouwbaar kan zijn, nu vaststaat dat verdachte op 30 maart 2006 niet bij de ABN AMRO-bank aanwezig heeft kunnen zijn. De rechtbank overweegt ten aanzien van deze verweren als volgt. Uit de telefoongegevens die in het proces-verbaal zijn opgenomen blijkt dat verdachte en [A] in ieder geval vanaf maart 2006 telefonisch contact hebben gehad. Op 23 en 24 maart 2006 hadden verdachte en [A] per dag zelfs vier keer telefonisch contact. Verdachte is ter terechtzitting met een alternatief scenario gekomen. Dit hield in dat zij telefonisch zou worden lastiggevallen. De rechtbank acht dit scenario niet aannemelijk nu verdachte pas op zitting desgevraagd deze verklaring heeft gegeven en dit niet eerder heeft verteld. Op 24 maart 2006 is verdachte samen met [A] naar de ABN AMRO-bank gegaan om een nieuwe rekening te openen voor [A]. Dit wordt bevestigd door een getuige, mevrouw [X]. Laatstgenoemde is medewerkster van de voornoemde bank en heeft verklaard dat zij met beide verdachten een gesprek heeft gehad over het openen van een rekening. Het betrouwbaarheidsverweer dat namens verdachte ten aanzien van het gebruik van deze getuigenverklaring is aangevoerd, gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op. De situatie van 24 maart 2006, waarbij verdachte samen met [A] bij de bank binnen was en de getuige een gesprek heeft gehad met beide verdachten, en de situatie van 30 maart 2006, waarbij de getuige verdachte buiten zou hebben zien staan, zijn naar het oordeel van de rechtbank hele verschillende situaties. Ten aanzien van de tweede situatie acht de rechtbank een vergissing heel goed mogelijk gelet op de afstand. Voorts blijkt uit de klokgegevens van Heineken Nederland BV dat verdachte op 24 maart 2006 in de middag niet op kantoor was; zij is omstreeks 11.43 uur vertrokken uit het pand. De leidinggevende van verdachte heeft dit bevestigd. Verdachte verklaart dat zij verlof had gevraagd in verband met een reparatie door de loodgieter. De rechtbank is van oordeel dat voornoemde situatie de mogelijk opent dat verdachte bij de ABN AMRO-bank aanwezig was. Voorts heeft verdachte niet aannemelijk gemaakt dat zij de hele middag thuis aanwezig is geweest, te minder daar uit het opleveringsformulier van het loodgietersbedrijf blijkt dat de afspraak omstreeks 13.00 uur was. Gezien bovengenoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [A] heeft plaatsgevonden en de rechtbank verwerpt dan ook het op dit punt gevoerde verweer. De bewezenverklaring. Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte het telastgelegde feit 1 primair heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte. Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden. Strafmotivering. Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich samen met haar medeverdachte [A] een bedrag van € 146.746,48, toebehorende aan Heineken Nederland BV, toegeëigend, terwijl zij bij het voornoemde bedrijf was gedetacheerd als medewerkster debiteurenbeheer. Verdachte had uit hoofde van deze functie toegang tot rekeningen en grote geldbedragen van Heineken Nederland BV. Door geldbedragen betaalbaar te stellen en over te maken naar de rekening van [A] heeft de verdachte op grove wijze misbruik gemaakt van het vertrouwen dat Heineken Nederland BV in haar als medewerkster had gesteld. Ook heeft verdachte door zo te handelen in het algemeen schade toegebracht aan het vertrouwen dat bedrijven -in het bijzonder bedrijven waarin de werknemers met veel geld te maken hebben- in hun medewerkers moeten mogen stellen. Verdachte heeft hiermee een ernstig feit gepleegd waarmee een hoog geldbedrag gemoeid was en waarbij is gehandeld vanuit een vooropgezet plan dat zeer gecalculeerd werd uitgevoerd, dit alles puur uit eigen financieel gewin. De rechtbank neemt in verdachtes voordeel in overweging dat verdachte en haar mededader uiteindelijk geen persoonlijk gewin van het hierboven genoemde geldbedrag hebben gehad. Ook is het geldbedrag niet verdwenen en door Heineken Nederland BV teruggekregen. Voorts houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld. De rechtbank acht, gezien het bovenstaande, een gevangenisstraf, waarvan het grootste deel voorwaardelijk zal worden opgelegd, passend en geboden. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf in de vorm van een werkstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, een gepaste bestraffing vormt en in dit geval een bijdrage kan leveren aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Nu de rechtbank verdachte deels heeft vrijgesproken van de telastgelegde feiten zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank acht na te melden straf passend en geboden. De toepasselijke wetsartikelen. De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen: - 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht. Beslissing. De rechtbank, verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 telastgelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij; verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt: medeplegen van verduistering door haar die het goed uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft; verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar; veroordeelt de verdachte tot: een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen; bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht; in verzekering gesteld op : 26 april 2006, in voorlopige hechtenis gesteld op : 28 april 2006, in vrijheid gesteld op : 7 juni 2006; bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 78 dagen niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit; veroordeelt verdachte voorts tot: een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 240 uren; beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 120 dagen; verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Dit vonnis is gewezen door mrs Veldt-Foglia, voorzitter, Du Pon en Van Seventer, rechters, in tegenwoordigheid van mr drs Verkennis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 oktober 2007. Mr Van Seventer is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.