
Jurisprudentie
BB6497
Datum uitspraak2007-10-12
Datum gepubliceerd2007-10-25
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers01/889099-06
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-25
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers01/889099-06
Statusgepubliceerd
Indicatie
Betaling van een bedrag van Euro 2349,84 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Uitspraak
verkort vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/889099-06
Verkort vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te …. op ….,
wonende te …...
Onderzoek van de zaak:
De vordering van de officier van justitie strekt tot het opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 86.192,57 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit bedrag had betrekking op de eerste drie tenlastegelegde feiten van de dagvaarding van 3 april 2007.
Bij vonnis van deze rechtbank van 16 mei 2007 onder bovengenoemd parketnummer is [verdachte] onder meer veroordeeld terzake:
1.
in de periode van 1 november 2006 tot en met 6 december 2006 te Amsterdam en/of Eindhoven en/of Weert, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of vervoerd hoeveelheden van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, te weten;
a. een hoeveelheid van 24,1 kilogram of daaromtrent hasjiesj op 6 december 2006 te Amsterdam (zaak BRZ36-59) en
b. enige hoeveelheid hasjiesj op 3 december 2006 te Amsterdam (zaak BRZ36-63) en
c. een hoeveelheid van 1 kilogram of daaromtrent hasjiesj op 4 december 2006 te Amsterdam (zaak BRZ36-64) en
d. een hoeveelheid van 1 kilogram hasjiesj op 22 november 2006 te Eindhoven (zaak BRZ36-65) en
e. een hoeveelheid van 1 kilogram hasjiesj op 24 november 2006 te Eindhoven (zaak BRZ36-66) en
f. een hoeveelheid van 900 gram hasjiesj op 29 november 2006 te Weert (zaak BRZ36-67)
Daarbij heeft rechtbank beslist dat niet wettig en overtuigend is komen vast te staan dat veroordeelde de partij hasjiesj onder a ook daadwerkelijk heeft verkocht. Van dat deel van de tenlastelegging is veroordeelde derhalve vrijgesproken.
Daarnaast heeft de rechtbank veroordeelde vrijgesproken voor hetgeen hem onder feit 2 en 3 ten laste is gelegd.
Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 28 september 2007.
De beoordeling
De vordering is tijdig ingediend.
Op grond van de bewijsmiddelen is de meervoudige strafkamer van de rechtbank van oordeel dat veroordeelde voornoemd voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het feiten terzake waarvan betrokkene is veroordeeld.
De ontnemingsvordering is gelijk met de dagvaarding in de hoofdzaak aangebracht voor de zitting van 3 mei 2007. De vordering is dan ook gebaseerd op de dagvaarding van 3 april 2007 waarop een vijftal feiten stonden uitgeschreven, waarbij de vordering weer betrekking had op de eerst drie feiten van die dagvaarding.
Veroordeelde is uiteindelijk op 16 mei 2007 veroordeeld voor een drietal feiten (feit 1, 4 en 5) waarbij zoals hiervoor is aangegeven veroordeelde voor feit 1 gedeeltelijk is vrijgesproken. Op 3 mei 2007 is onderhavige ontnemingszaak aangehouden voor het voeren van een schriftelijke procedure.
De rechtbank is van oordeel nu veroordeelde voor de feiten 2 en 3 en de verkoop van de hasjiesj onder a van feit 1 is vrijgesproken, de bedragen genoemd in de berekening wederrechtelijk verkregen voordeel behorende bij deze feiten niet van veroordeelde kunnen worden gevorderd. De rechtbank gaat er van uit dat het Openbaar Ministerie met betrekking tot de feiten 2 en 3 deze mening eveneens is toegedaan nu bij repliek hier niet meer op ingegaan is. Het Openbaar Ministerie is gelet op de repliek van mening dat het bedrag genoemd in de berekening wederrechtelijk verkregen voordeel met betrekking tot feit 1 onder a wel van veroordeelde kan worden gevorderd ondanks de vrijspraak van de verkoop van de hasjiesj. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen met betrekking tot feit 1 onder a wordt gevorderd dient te worden afgewezen omdat de berekening van het Openbaar Ministerie enkel is gebaseerd op aannames. Dit geldt naar het oordeel van de rechtbank ook met betrekking tot de bedragen behorende bij feit 1 onder b, d, e en f. De rechtbank zal dan ook de vordering met betrekking tot deze bedragen afwijzen.
Wel is de rechtbank evenals het Openbaar Ministerie van oordeel dat het bedrag van
€ 2.349,84 behorende bij feit 1 onder c wederechtelijk verkregen voordeel betreft voor de levering van 1 kilo hasjiesj.
Toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 2.349,84 (zijnde: tweeduizenddriehonderdnegenenveertig euro en vierentachtig centen).
Legt aan veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van € 2.349,84 (zijnde: tweeduizenddriehonderdnegenenveertig euro en vierentachtig centen), ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel dat hij door middel van of uit de baten van het feit terzake waarvan hij is veroordeeld heeft verkregen.
Wijst het overige af.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.W.H. Renneberg, voorzitter,
mr. E.W. van den Heuvel en mr. D. Bogaert, leden,
in tegenwoordigheid van N.J.M. van Rooij, griffier,
en is uitgesproken op 12 oktober 2007.
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen
3
Parketnummer: 01/889099-06
…..