
Jurisprudentie
BB6494
Datum uitspraak2007-06-18
Datum gepubliceerd2007-10-25
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersR200700324
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-25
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersR200700324
Statusgepubliceerd
Indicatie
De ondertoezichtstelling is terecht verlengd op grond van het feit dat de stichting (gezinsvoogdijwerker) een noodzakelijke coördinerende rol vervult ter afwending van de bedreiging van de zedelijke en geestelijke belangen van het kind bestaande uit het instrueren van de hulpverlenende instanties rondom het kind op het moment dat de man deze benadert met het verzoek om informatie en inzage.
Uitspraak
EB
18 juni 2007
Sector civiel recht
Rekestnummer R2007000324
Zaaknummer eerste aanleg 150567 / JE RK 06-1866
GERECHTSHOF ’S-HERTOGENBOSCH
Beschikking
In de zaak in hoger beroep van:
[X.]
[woonplaats],
hierna: de man,
procureur mr. E.G.M. van Ewijk,
t e g e n
De stichting Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant,
gevestigd te Eindhoven,
geïntimeerde,
hierna: de stichting.
Als belanghebbenden in deze zaak kunnen worden aangemerkt:
- de Raad voor de Kinderbescherming, (hierna: de raad);
- [Y.], de moeder van de hierna te noemen minderjarige [Z.] (hierna: de vrouw), bijgestaan door haar procureur mr. A.A.J.L. van Elk de Freese.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 29 december 2006, waarvan de inhoud bij partijen bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 29 maart 2007, heeft de man verzocht de stichting in het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling alsnog niet ontvankelijk te verklaren, althans dat verzoek af te wijzen danwel zondanig te beslissen zoals het hof juist acht.
2.2. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 20 april 2007, heeft de vrouw verzocht voormelde beschikking te bekrachtigen onder correctie van de daarin aangegeven gronden, met veroordeling van de man in de proceskosten.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 mei 2007. Bij die gelegenheid zijn de man bijgestaan door mr. Thomas, de heer Van Velzen, gezinsvoogdijwerker, en mevrouw Sleddens, beiden namens de stichting, alsmede de vrouw bijgestaan door mr. Van Elk de Freese gehoord.
[Z.] is in de gelegenheid gesteld zijn mening aan het hof kenbaar te maken. [Z.] heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt en is op zijn verzoek op een andere dag, te weten 10 mei 2007, door de voorzitter, buiten aanwezigheid van partijen, gehoord. De verklaring van [Z.] is door de voorzitter kort samengevat, ter zitting aan partijen medegedeeld.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de producties, overgelegd bij het beroepschrift;
- de processen-verbaal van de mondelinge behandelingen in eerste aanleg d.d. 14 december 2006 en 22 december 2006;
- een brief met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 28 maart 2007, ingekomen ter griffie van het hof op 3 april 2007;
- een brief van de raad d.d. 12 april 2007;
- een faxbericht van de advocaat van de man d.d. 10 mei 2007;
De op 16 mei 2007 -derhalve na sluiting van de behandeling- binnengekomen klachtbrief van de man zal het hof, als niet behorende tot de processtukken van deze procedure, buiten beschouwing laten.
De brief van de man van 11 juni 2007 is eveneens na de sluiting van de behandeling op 12 juni 2007 binnengekomen en derhalve niet bij de beoordeling betrokken (zie art. 11 lid 2 rekestreglement). Ditzelfde geldt voor de aan de voorzitter ter hand gestelde brief van de man van 6 juni 2007.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift.
4. De beoordeling
4.1. Uit het huwelijk van de man en de vrouw is op [geboortejaar] te [geboorteplaats] [Z.] (hierna: [Z.]) geboren. De man en de vrouw zijn in 2000 gescheiden.
De vrouw is thans alleen belast met het gezag over [Z.].
4.2. [Z.] staat sinds 31 december 2001 onder toezicht van de stichting.
Op 8 november 2006 heeft de stichting de rechtbank verzocht de ondertoezichtstelling van [Z.] te verlengen voor de duur van één jaar.
Bij beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank dit verzoek van de stichting toegewezen en de ondertoezichtstelling van [Z.] met ingang van 30 december 2006 verlengd voor de duur van één jaar. De rechtbank heeft dit als volgt gemotiveerd.
De rechtbank is, gezien de overgelegde stukken en gehoord de ter zitting verschenen personen, van oordeel dat het in het belang van [Z.] is dat de termijn van de ondertoezichtstelling wordt verlengd met een termijn van één jaar, aangezien de gronden voor de ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn.
De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en komt hiervan in hoger beroep.
Aanhoudingsverzoek
4.3. Bij faxbericht van 10 mei 2007 heeft de advocaat van de man verzocht de mondelinge behandeling op 14 mei 2007 aan te houden vanwege het feit dat op diezelfde dag een zitting zal plaatsvinden bij de rechtbank Roermond inzake een strafzaak waarvoor de man, die zich gevoegd had als civiele partij, is opgeroepen. Voorts wordt in dit faxbericht vermeld dat de advocaat van de man wegens vakantie niet aanwezig zal zijn op de mondelinge behandeling in hoger beroep, maar wel diens kantoorgenoot mr. Thomas.
Nu de man reeds bij brief van 10 april 2007 was opgeroepen voor de mondelinge behandeling bij het hof en de man zijn verzoek tot aanhouding niet nader geëxpliciteerd heeft, heeft het hof het verzoek van de man als zijnde onvoldoende onderbouwd en te laat gedaan gelet op het (spoedeisend) karakter van de zaak, afgewezen.
Ter zitting heeft de man nog gesteld dat hij een proces-verbaal van een mondelinge behandeling van 25 september 2006 bij de rechtbank heeft opgevraagd, maar nog niet ontvangen heeft. Dientengevolge heeft hij zijn beroep in deze niet voldoende kunnen voorbereiden en heeft hij aanhouding van de behandeling verzocht. Ter zitting is het hof gebleken dat het door de man bedoelde proces-verbaal behoort tot een zaak waarin de rechtbank reeds op 29 september 2006 een beschikking, zaaknummer 134604 / JE RK 05-1593, heeft gegeven. Van deze beschikking is de man niet in hoger beroep gekomen, zodat het feit dat dit proces-verbaal niet voorhanden is, niet kan leiden tot aanhouding van de mondelinge behandeling in de onderhavige zaak.
Inhoudelijke beoordeling
4.4. Op grond van de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, overweegt het hof als volgt.
4.4.1. De kinderrechter kan een minderjarige onder toezicht stellen, indien deze zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
4.4.2. Uit de stukken is het hof voldoende gebleken dat bij [Z.] sprake is van een pervasieve ontwikkelings-stoornis, type PDD-NOS, in combinatie met kenmerken van ADHD. Daarnaast heeft [Z.] een licht verstandelijke handicap en ontwikkelt hij zich op sociaal-emotioneel en cognitief gebied niet op een wijze die bij zijn leeftijd en mogelijkheden past. Voorts is gebleken dat dankzij de bestaande hulpverlening het op dit moment goed gaat met [Z.].
De man stelt dat de grond die aangevoerd wordt voor de ondertoezichtstelling -te weten het fungeren als een soort buffer tussen de man en de vrouw die er voor moet zorgen dat de man op afstand is en zich op afstand houdt- geen grond voor de ondertoezichtstelling als door de wet gesteld is en dat zich ook overigens geen van deze wettelijke gronden heeft voorgedaan, althans zich nog voordoet. De man stelt verder dat de ondertoezichtstelling geen toegevoegde waarde heeft nu de vrouw in staat is om zonder hulp van de stichting alle zaken voor [Z.] te regelen. Gelet hierop is, volgens de man, hulpverlening op vrijwillige basis voldoende en toereikend.
Uit hetgeen de gezinsvoogdijwerker ter zitting naar voren heeft gebracht, is het hof gebleken dat de vrouw inderdaad geen hulp nodig heeft bij de opvoeding van [Z.] en dat zij uit zichzelf doet wat goed is voor hem. Volgens de gezinsvoogdijwerker is de ondertoezichtstelling noodzakelijk om de onrust die de man bij zowel de vrouw en [Z.] als de hulpverlenende instanties teweegbrengt, te verminderen. Door de indringende wijze waarop de man meent dat hij informatie over [Z.] kan vragen bij de hulpverlenende instanties, dreigen deze instanties zich terug te trekken. Om dit te voorkomen is de coördinerende rol van de gezinsvoogdijwerker binnen de ondertoezichtstelling van evident belang. De coördinerende rol van de gezinsvoogdijwerker bestaat uit het instrueren van de hulpverleningsinstanties rondom [Z.] op het moment dat de man hen benadert met het verzoek om informatie en inzage. Indien deze beschermende taak van de gezinsvoogdijwerker zou wegvallen, zouden de hulpverlenende instanties met hun vragen rechtstreeks bij de vrouw terechtkomen, hetgeen bij de vrouw en [Z.] grote onrust zou veroorzaken. Verder is het hof gebleken dat de gezinsvoogdijwerker deze rol slechts op zich kan nemen wanneer er sprake is van een door de rechter opgelegde onder-toezichtstelling. Indien de ondertoezichtstelling zou komen te vervallen, verdwijnt ook de gezinsvoogdijwerker en valt de vrouw terug op de vrijwillige hulpverlening van Bureau Jeugdzorg Toegang, dat alleen indicatiestellingen kan afgeven in het kader van vrijwillige hulpverlening die door andere instanties dan de stichting geboden wordt.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en gezien de hierboven beschreven problematiek van [Z.] en de onrust en de bedreiging die de acties die de man onderneemt in het kader van informatieverwerving voor [Z.] teweegbrengen, is het hof van oordeel dat de ondertoezichtstelling van [Z.] terecht is verlengd voor de duur van één jaar. De coördinerende rol van de gezinsvoogdijwerker, die hij alleen kan vervullen indien er sprake is van een ondertoezichtstelling, is noodzakelijk ter afwending van de bedreiging van de geestelijke en zedelijke belangen van [Z.] nu deze vorm van hulpverlening in een vrijwillig kader, naar te voorzien is, zal falen. Deze situatie zal naar verwachting voortduren gedurende de maximale termijn waarmee de ondertoezichtstelling verlengd kan worden, zodat er geen aanleiding bestaat de verlenging te bekorten, zoals subsidiair door de man bepleit. Derhalve zal het hof de beschikking van de rechtbank, onder aanvulling van de gronden, bekrachtigen.
4.4.3. De man heeft ter zitting nog gesteld dat hij bij de rechtbank niet althans onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om te reageren op het door hem in deze zaak overgelegde rapport van de kinder- en jeugdpsychiater mevrouw G.C.G.M. Broekman d.d. 12 september 2006. Hoewel dit rapport is opgemaakt op verzoek van de rechter in de zaak onder zaaknummer 134604 / JE RK 05-1593, welke zaak is afgedaan bij beschikking van 29 september 2006, waartegen de man geen beroep heeft ingesteld, is de man alsnog in de gelegenheid gesteld om ter zitting op dit rapport te reageren. De man heeft met name naar voren gebracht dat het voornoemde rapport niet voldoet aan de eisen van onafhankelijkheid.
Deze overigens ook niet nader onderbouwde reactie van de man doet, naar het oordeel van het hof niet af aan hetgeen hierboven is overwogen.
4.4.4. Ter zitting heeft de man voorts nog verzocht om een rapport van de heer J.P. de Man te mogen overleggen. Het hof heeft dit verzoek van de man gelet op het rekestreglement (artikel 5) afgewezen, nu gebleken is dat dit rapport reeds een week eerder overgelegd had kunnen worden en het bovendien een algemeen rapport betreft waarvan de inhoud geen -specifieke- betrekking heeft op [Z.].
De man heeft om dezelfde reden evenmin alsnog stukken/brieven betreffende een vermeende klacht van de school tegen de stichting mogen overleggen.
4.5. In de aard van de procedure ziet het hof aanleiding om de proceskosten te compenseren.
5. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt onder aanvulling van de gronden de beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 29 december 2006;
compenseert de tussen alle partijen gevallen proceskosten aldus dat ieder van hen de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Schaafsma-Beversluis, Smeenk-van der Weijden en Everaars-Katerberg en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 18 juni 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.