Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB6491

Datum uitspraak2007-10-16
Datum gepubliceerd2007-10-25
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
ZaaknummersBK-06/00289
Statusgepubliceerd


Indicatie

Berekening nadeel van het vervallen van de optierechten bij het einde van de dienstbetrekking. Het nadeel vormt negatief loon. Overeenkomstige toepassing forfait neergelegd in art. 15 Uitvoeringsregeling loonbelasting. Belanghebbende heeft mogelijkheid tot tegenbewijs.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE eerste meervoudige belastingkamer 16 oktober 2007 nummer BK-06/00289 UITSPRAAK op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst P, betreffende na te noemen aanslag. 1. Aanslag en bezwaar Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 85.204. Het tegen de aanslag gerichte bezwaar van belanghebbende is bij de bestreden uitspraak afge-wezen. 2. Loop van het geding 2.1. Belanghebbende is van bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Gerechtshof te Amsterdam. Dat Hof heeft bij uitspraak van 25 oktober 2004 het beroep ongegrond verklaard. Op het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep in cassatie heeft de Hoge Raad bij arrest van 3 november 2006, nr. 41.533 (LJN: AU7378) de uitspraak van voornoemd Hof vernietigd en de zaak ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage. 2.2. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich schriftelijk uit te laten naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad, van welke gelegenheid beide partijen gebruik hebben gemaakt. 2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 4 september 2007, gehouden te Den Haag. Aldaar is de Inspecteur verschenen. Van het ver-handelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. 3. Vaststaande feiten In het geding na verwijzing dient te worden uitgegaan van de door het Gerechtshof te Amsterdam onder 2.1. tot en met 2.4. van zijn uitspraak vastgestelde, in cassatie niet bestreden, feiten. 4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen 4.1. Na verwijzing is tussen partijen uitsluitend nog in geschil welk bedrag als negatief loon uit dienstbetrekking in aanmerking moet worden genomen. Voor de beantwoording van deze vraag sluit de Inspecteur aan bij de berekening die de Advocaat-Generaal in zijn conclusie heeft opgenomen. Belanghebbende heeft zich in zijn reactie op het arrest niet uitgelaten over de hoogte van evenbedoeld bedrag. 4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken. 5. Overwegingen omtrent het geschil 5.1. In het verwijzingsarrest heeft de Hoge Raad onder meer geoordeeld dat het nadeel dat belanghebbende ondervond doordat de optierechten vervielen als negatief loon moet worden aan-gemerkt, dat de omvang van het als negatief loon aan te merken nadeel gelijk is aan de waarde in het economische verkeer van de optierechten op het moment dat die vervielen, dus op de dag dat de dienstbetrekking van belanghebbende eindigde, en dat deze waarde bepaald dient te worden met overeenkomstige toe-passing van artikel 15 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990 (tekst 2000; URLB). Overeenkomstige toepassing van artikel 15 URLB op het geval van de waardering van negatief loon dat niet in geld bestaat, brengt mee, aldus het arrest, dat ook in dat geval slechts voor de belastingplichtige een mogelijkheid tot tegenbewijs bestaat, en wel indien de forfaitaire regels van de leden 1-3 leiden tot een lagere waarde dan de waarde in het economische verkeer. 5.2. In onderdeel 2.4 van zijn conclusie in de onderhavige zaak heeft de Advocaat-Generaal, uitgaande van een uit de stukken van het geding op te maken datum van beëindiging van belang-hebbendes dienstbetrekking van 31 december 2000 en van een op een algemeen toegankelijke internetsite te vinden slotkoers van de aandelen A op die datum van ƒ 50,80, de waarde van de vervallen opties per deze datum ingevolge artikel 15 URLB berekend op 1.333 x 0,04 x ƒ 50,80, ofwel ƒ 2.709. 5.3. Met de Inspecteur kan het Hof zich vinden in de aan de berekening ten grondslag liggende uitgangspunten en in de uit-komst daarvan. Dit brengt mee dat het belastbare inkomen nader dient te worden vastgesteld op ƒ 85.204 -/- ƒ 2.709 = ƒ 82.495 (€ 37.434). 6. Proceskosten en griffierecht 6.1. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, aangezien gesteld noch gebleken is dat belanghebbende dergelijke kosten heeft gemaakt. 6.2. Wel dient aan belanghebbende het voor deze zaak voor de behandeling door het Gerechtshof te Amsterdam gestorte griffierecht ad € 31 te worden vergoed. 7. Beslissing Het Gerechtshof - verklaart het beroep gegrond, - vernietigt de uitspraak waarvan beroep, - vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 82.495 (€ 37.434), - gelast de Staat der Nederlanden het voor deze zaak gestorte griffierecht van € 31 aan belanghebbende te vergoeden. Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Savelbergh, Van Knobelsdorff en Vonk. De beslissing is op 16 oktober 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de grif-fier. w.g. Postema Savelbergh aangetekend aan partijen verzonden: Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instel-len bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd. 2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: - de naam en het adres van de indiener; - de dagtekening; - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; - de gronden van het beroep in cassatie. Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.