
Jurisprudentie
BB6466
Datum uitspraak2007-10-24
Datum gepubliceerd2007-10-25
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/1387 ZW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-25
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/1387 ZW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking ziekengeld. Wegens ziekte of gebrek niet meer ongeschikt is tot het verrichten van arbeid.
Uitspraak
06/1387 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 19 januari 2006, 05/3540 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 oktober 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J.M. Strijbosch, advocaat te Eindhoven, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2007. Appellant is - zoals aangekondigd- niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.A.A. Soer.
II. OVERWEGINGEN
Appellant was laatstelijk werkzaam als champignonplukker toen hij op 29 november 2004 uitviel wegens spanningsklachten. In het kader van deze ziekmelding is appellant op 25 april 2005 gezien op het spreekuur van de verzekeringsarts P.H.G.J. Breider. De verzekeringsarts heeft vervolgens het beleid van de huisarts en het autonoom herstel afgewacht. Tijdens het spreekuur van 14 juni 2005 heeft de verzekeringsarts appellant meegedeeld dat hij met ingang van 27 juni 2005 weer geschikt wordt geacht voor zijn arbeid.
Bij besluit van 27 juni 2005 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat hij met ingang van 27 juni 2005 geen recht meer heeft op ziekengeld omdat hij niet meer wegens ziekte of gebrek ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid.
Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt. De bezwaarverzekeringsarts G.J.A. van Kasteren-van Delden onderschrijft in haar rapport van 22 september 2005, na dossierstudie, de conclusie van de verzekeringsarts Breider. In overeenstemming met dit rapport heeft het Uwv bij besluit van 23 september 2005 (het bestreden besluit) het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarbij betekenis toegekend aan de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat uit de door appellant overgelegde brief van de GGzE geen medische feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die tot een ander oordeel leiden en dat appellant zijn stelling niet met nadere medische gegevens heeft onderbouwd.
In hoger beroep handhaaft appellant zijn in bezwaar en in beroep aangevoerde grieven. In hoger beroep benadrukt appellant dat zijn psychische klachten niet zijn onderkend en dat ten onrechte op grond van zijn psychische klachten niet is aangenomen dat hij op de datum in geding arbeidsongeschikt was, althans ongeschikt tot het verrichten van zijn werk als champignonplukker.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. De Raad ziet geen reden om te twijfelen aan de conclusies van de betrokken verzekeringsartsen, die in hun rapportages blijk hebben gegeven van een voldoende zorgvuldig onderzoek. Daarbij wijst de Raad op het rapport van de verzekeringsarts Breider van 14 juni 2005, waaruit afdoende blijkt dat appellant zowel psychisch als lichamelijk is onderzocht. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt voor de Raad geen reden voor een ander oordeel.
Daarbij merkt de Raad op dat appellant in het beroepschrift heeft aangekondigd om vanuit de behandelende sector met name van de GGzE nog een medische verklaring in het geding te brengen, doch geen verklaring heeft overgelegd, noch anderszins het beroep heeft onderbouwd met nadere, van (behandelend) artsen afkomstige, medische gegevens die aanleiding geven te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de onderzoeken en de conclusies van de verzekeringsartsen
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Ch. van Voorst. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J. Verrips als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2007.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J. Verrips.
MR