Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB6457

Datum uitspraak2007-10-23
Datum gepubliceerd2007-10-25
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/5479 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Toekenning WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Verschrijving bezwaarverzekeringsarts. Motivering.


Uitspraak

05/5479 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 8 augustus 2005, 04/1218 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en [Betrokkene]. Datum uitspraak: 23 oktober 2007 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Bij het beroepschrift was een rapport van 11 augustus 2005 van de bezwaarverzekeringsarts T. Miedema gevoegd. Als gemachtigde van betrokkene heeft mr. H. Koelewijn, destijds advocaat te Woerden, een verweerschrift ingediend. Op het verweerschrift is gereageerd met een door appellant bij brief van 11 oktober 2005 ingezonden commentaar van de bezwaarverzekeringsarts Miedema. Bij brief van 14 oktober 2005 heeft mr. Koelewijn op dat commentaar een reactie gegeven. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2007. Appellant is verschenen bij gemachtigde mr. F.H.M.A. Swarts. Namens betrokkene is verschenen mr. L.M. Smallegange, advocaat te Woerden, die mr. Koelewijn als gemachtigde is opgevolgd. II. OVERWEGINGEN Bij besluit van 10 mei 2004 heeft appellant besloten betrokkene met ingang van 11 maart 2004 een arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschikt-heidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%, toe te kennen. Het door betrokkene gemaakte bezwaar is bij besluit van 17 september 2004, verder: het bestreden besluit, ongegrond verklaard. Tijdens de procedure bij de rechtbank heeft appellant bij brief van 19 april 2005 een rapport van de bezwaarverzekeringsarts T. Miedema van 14 maart 2005, een door Miedema naar aanleiding van dat rapport aangepaste Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) met een kritische FML, een samenvatting arbeidsmogelijkhedenlijst, een resultaat eindselectie en een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige H.J. Boomgaard van 18 april 2005 ingezonden. De rechtbank heeft het bestreden besluit niet in stand gelaten. Aan de aangevallen uitspraak, waarin appellant "verweerder" en betrokkene "eiser" wordt genoemd, ontleent de Raad de volgende overwegingen: " De onderhavige schatting is gebaseerd op de door de bezwaarverzekeringsarts Miedema opgestelde FML. Hierin is de belastbaarheid van eiser per 11 maart 2004 vastgelegd. De rechtbank ziet in de beschikbare medische gegevens geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid daarvan. De in het dossier aanwezige informatie is in voldoende mate meegewogen door de (bezwaar)verzekeringsarts. De rechtbank heeft geen aanwijzingen kunnen vinden om aan te nemen dat de belastbaarheid door de (bezwaar)verzekeringsarts is overschat. De rechtbank merkt daarbij wel op dat de bezwaarverzekeringsarts Miedema in zijn rapport van 14 maart 2005 heeft aangegeven dat eiser ten aanzien van rubriek IV, items 20 (trappenlopen) en 21 (klimmen) 'beperkt' moet worden geacht, terwijl eiser, blijkens de FML en de Kritische FML, ten aanzien van deze items 'licht beperkt' wordt geacht. Omdat de bezwaarverzekeringsarts ten aanzien van deze items in zijn rapport expliciet heeft aangegeven dat eiser 'beperkt' in plaats van 'licht beperkt' moet worden geacht, is de rechtbank, anders dan namens verweerder ter zitting is verklaard, van oordeel dat van de juistheid van het rapport van de bezwaarverzekeringsarts Miedema dient te worden uitgegaan en dus niet van de FML, die wat betreft de beperkingen slechts als een neerslag van de beoordeling van de bezwaarverzekeringsarts kan worden beschouwd." "De vaststelling van eisers resterende verdiencapaciteit is gebaseerd op zijn geschiktheid voor functies die voorkomen in de Standaard beroepen classificatie (Sbc). In de onderhavige zaak is de berekening van de mate van arbeidsonge-schiktheid gebaseerd op de volgende drie door de bezwaararbeidsdeskundige Boomgaard aan eiser voorgehouden voorbeeldfuncties: inpakker (Sbc-code 111190), productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180) en machinaal metaalbewerker (Sbc-code 264122). Uit de FML blijkt dat er in de rubrieken II (sociaal functioneren), III (aanpassing aan fysieke omgevingseisen), IV {dynamische handelingen) en V (statische houdingen) beperkingen ten opzichte van normaal functioneren aan de orde zijn. Met betrekking tot de vraag of de door de bezwaararbeidsdeskundige Boomgaard aan eiser geduide functies passend zijn, overweegt de rechtbank het volgende. Ten aanzien van genoemd item 20 in rubriek IV is namens verweerder desgevraagd ter zitting aangegeven dat de voor de schatting gebruikte functie van inpakker (Sbc-code 111190), uitgaande van de juistheid van de FML, geschikt dient te worden geacht voor eiser, omdat de beoordeling inclusief een frequentie van 5 keer per uur 15 treden lopen is en in de betreffende functie tijdens 3 werkuren 2 keer 25 treden achtereen gelopen dienen te worden. Bovendien is het trappenlopen voor toiletbezoek en pauzes geen functie-eis, aldus nog steeds verweerder. De rechtbank is evenwel van oordeel dat in genoemde functie sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid, gelet op het aantal treden dat eiser achtereen geacht wordt te kunnen lopen en het aantal treden dat in de functie gelopen dient te worden. Voorts overweegt de rechtbank, met inachtneming van hetgeen ten aanzien van dit item in de gebruikershandleiding CBBS van juli 2001 is aangegeven, dat haar uit de functieomschrijving niet is gebleken dat het trappenlopen voor toiletbezoek en pauzes geen functie-eis is. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Ten aanzien van de overige vastgestelde beperkingen is de rechtbank uit de gedetailleerde beschrijvingen van de in de geduide functies optredende belastingen gebleken dat deze belastingen de door de bezwaarverzekeringsarts Miedema vastgestelde belastbaarheid van eiser niet te boven gaan. De rechtbank acht daarbij van belang dat de bezwaararbeidsdeskundige Boomgaard in zijn rapport van 11 maart 2005 een toelichting heeft gegeven ten aanzien van de met de beperkingen corresponderende punten in de geduide functies en heeft geconcludeerd dat de geduide functies geschikt zijn voor eiser. De rechtbank acht deze toelichting voldoende. Verweerder heeft evenwel eerst in beroep een nadere toelichting gegeven omtrent de geschiktheid -gelet op de in de FML vastgestelde beperkingen- van de geduide functies en niet reeds (uiterlijk) bij het besluit op bezwaar. Omdat het beroep reeds om andere redenen gegrond zal worden verklaard ziet de rechtbank geen aanleiding om de rechtsgevolgen van dat besluit, met toepassing van artikel 8:72 van de Awb, in stand te laten." Appellant heeft in het beroepschrift aan de Raad betoogd dat de bezwaarverzekeringsarts Miedema per abuis in zijn rapport de term "beperkt" in plaats van "licht beperkt" heeft gebruikt ten aanzien van het trappenlopen. Miedema heeft bedoeld betrokkene "licht beperkt" te achten hetgeen hij ook in de aangepaste FML heeft aangegeven. De rechtbank is volgens appellant ten onrechte van het rapport van Miedema en niet van de door hem opgestelde FML uitgegaan. Volgens appellant heeft de rechtbank de functie van inpakker (Sbc-code 111190) ten onrechte voor betrokkene ongeschikt geacht. Aan het bij het beroepschrift gevoegd rapport van 11 augustus 2005 van Miedema ontleent de Raad het volgende: " 2. Commentaar De rechtbank heeft gelijk: er is inderdaad een discrepantie. Kennelijk heb ik even niet goed opgelet. Ik heb in mijn rapport willen aangeven welke beperkingen in de FML had gewijzigd. De zwaarte van de beperkingen heb ik in de FML aangegeven. Dat ik daarbij een niet conforme beschrijving heb gemaakt, spijt me zeer. Ik ben -in tegenstelling tot wat de rechtbank ervan vindt- dat een FML leidend is bij de funktieduiding. Een arbeidsdeskundige kijkt ook (bijna uitsluitend) naar FML. Het CBBS systeem is gebaseerd op hetgeen in de FML staat. Vanwege de gesignaleerde discrepantie wil ik graag motiveren waarom er sprake is van licht beperkt en niet van beperkt. Dat heeft te maken met het funktioneren van betrokkene. Betrokkene is op 24 augustus 2004 op de hoorzitting gezien door bezwaararts E. Maring. Dat was redelijk kort na datum in geding: 11 maart 2004. Dr. Maring heeft de anamnese afgenomen: aangenomen kan worden dat de anamnestische gegevens goed overeen komen met de situatie op datum in geding. Betrokkene vertelde dat hij soms pijn had aan de rechter knie en dat de knie soms gezwollen was. Betrokkene was overdag normaal actief en gaf destijds tweemaal per week voetbaltraining aan jongens van 13-14 jaar. Hij was destijds lid van een wielrenclubje en op goede dagen fietst hij één à twee uur mee met de groep. Hij heeft een skeelerclubje opgericht en is daarin zeer actief. Deze anamnese vol kniebelastende activiteiten was voor bezwaararts Maring reden om géén beperkingen voor de knie toe te kennen; ze vond dat niet nodig op basis van de sportieve activiteiten die betrokkene. Ik zag reden om op basis van de objectieve afwijkingen (röntgenfoto) wel enige beperkingen toe te kennen: uit preventief oogpunt. Maar het was zeker niet mijn bedoeling om betrokkene zwaar te beperken. Ik ben dan ook van mening dat -nu mijn rapport onduidelijkheden bevat -de onduidelijke alinea in samenhang met de eerdere rapporten had moeten worden gelezen. Dan was meteen duidelijk geweest dat de minst zware beperking bedoeld was. Conclusie Het is mijn fout dat mijn rapport en de FML niet overeenkomen. Maar naar mijn mening is de FML altijd leidend bij funktieduiding. Subsidiair is uit de andere bezwaarrapporten (die met mijn rapport samenhangen) op te maken dat het om slechts geringe knieproblematiek gaat. En dat in dit geval de lichte beperkingen bedoeld werden." Betrokkene is het eens met de uitspraak van de rechtbank. In dit geding moet de Raad de vraag beantwoorden of de rechtbank terecht de functie van inpakker (Sbc-code 111190) op de datum in geding, 11 maart 2004, vanwege het aspect trappenlopen voor betrokkene in medisch opzicht niet geschikt heeft geacht en reeds daarom het bestreden besluit heeft vernietigd. Aan de hand van de in hoger beroep overgelegde verklaring van Miedema van 11 augustus 2005, bezien in samenhang met de overige gedingstukken, is de Raad tot de overtuiging gekomen dat Miedema zich bij het opstellen van zijn rapport van 14 maart 2005 heeft verschreven door, anders dan in de door hem opgestelde FML, in de conclusie van dat rapport betrokkene bij het trappenlopen "beperkt" in plaats van "licht beperkt" te beschouwen. De verklaring die Miedema heeft gegeven acht de Raad duidelijk en plausibel. Daarin is ook geen sprake van een op ongeoorloofde wijze achteraf relativeren van eerdere eigen onderzoeksbevindingen. De verklaring van Miedema spoort ook met de rapportage van de verzekeringsarts Sh. Smeding die betrokkene heeft onderzocht op 15 maart 2004, enige dagen na de datum in geding. Uit dat rapport blijkt dat betrokkene daarin desgevraagd met betrekking tot het traplopen heeft verklaard: "niet te vaak, kan wel twee trappen op en af". Nu blijkens het resultaat eindselectie wat betreft het traplopen in de functie inpakker uitsluitend wordt vermeld "Dagelijks tijdens niet meer dan 4 werkuren: tijdens 3 werkuren 2 maal ongeveer 25 treden achtereen (Pauzes/toiletbezoek)", is de Raad van oordeel dat de rechtbank deze functie ten onrechte in medisch opzicht niet geschikt heeft geacht. Nu in de aangevallen uitspraak ten onrechte op deze grond het bestreden besluit is vernietigd, kan deze niet in stand blijven. Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van appellant desgevraagd erkend dat de door Miedema en Boomgaard bij de rechtbank gegeven toelichtingen pas na het nemen van het bestreden besluit zijn gegeven en dat eerst met die toelichtingen de onderhavige schatting voldoet aan de in 's Raads jurisprudentie met betrekking tot het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem ontwikkelde eisen met betrekking tot een nog toereikend te achten niveau van transparantie, verifieerbaarheid en toetsbaarheid. Appellant heeft daarom geen bezwaar tegen een vernietiging van het bestreden besluit op deze grond onder instandlating van de rechtsgevolgen van dat besluit en met instandlating van de door de rechtbank uitgesproken proceskostenveroordeling en de veroordeling met betrekking tot de vergoeding van griffierecht in eerste aanleg. De Raad zal daarom als volgt beslissen. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak behalve voor zover daarin over de proceskosten en de vergoeding van het griffierecht is beslist; Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit; Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas als voorzitter en J.F. Bandringa en C.P.M. van de Kerkhof als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2007. (get.) K.J.S. Spaas. (get.) M. Gunter. MH