
Jurisprudentie
BB6449
Datum uitspraak2007-10-24
Datum gepubliceerd2007-10-25
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/1048 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-25
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/1048 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
WAO-schatting. Vernietiging wegens formeel gebrek geen beletsel voor nemen nieuw zorgvuldig voorbereid gelijkluidend besluit. Belastbaarheid juist vastgesteld? Eerst in hoger beroep deugdelijk gemotiveerd.
Uitspraak
06/1048 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant]
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 6 januari 2006, 05/319 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 oktober 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D.A. Harff, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2007. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.M. Huijzer.
II. OVERWEGINGEN
Appellant heeft na eerdere ziekteperiodes op 4 april 1990 zijn werkzaamheden in de functie van isoleerder gestaakt vanwege lies- en rugklachten. Met ingang van 26 februari 1991 heeft appellant uitkeringen ontvangen ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In het kader van een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid heeft in 2002 onderzoek van de verzekeringsarts en van de arbeidsdeskundige plaatsgevonden. Op basis daarvan is bij besluit van 17 september 2002 de WAO-uitkering per 18 november 2002 herzien naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. In het kader van de bezwaarprocedure heeft de bezwaarverzekeringsarts informatie opgevraagd bij de behandelend psychiater, die echter eerst werd ontvangen na het nemen van het besluit van 13 maart 2003 waarbij het bezwaar ongegrond is verklaard. In de rapportage van 4 april 2003 heeft de bezwaarverzekeringsarts geconcludeerd dat de van de psychiater ontvangen informatie geen aanleiding geeft de vastgestelde belastbaarheid te wijzigen. De bezwaarverzekeringsarts heeft die conclusie bevestigd in zijn rapportage van
19 mei 2003.
Bij uitspraak van 17 december 2004 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 13 maart 2003 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en beslissingen gegeven met betrekking tot de proceskosten en het griffierecht. Naar het oordeel van de rechtbank diende het Uwv de informatie van de psychiater af te wachten alvorens op het bezwaar te beslissen. Tegen de uitspraak van 17 december 2004 is geen hoger beroep ingesteld. Bij besluit van 7 februari 2005 heeft het Uwv het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Het tegen dit besluit ingestelde beroep is bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
Appellant heeft betoogd dat in de aangevallen uitspraak is miskend dat het Uwv geen nieuw besluit op het bezwaar mocht nemen omdat dit in de uitspraak van 17 december 2004 niet was opgedragen. Volgens appellant is daarmee de “onderliggende vordering” die ertoe strekt dat hij in aanmerking wordt gebracht voor een uitkering naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% gegrond verklaard.
Dit betoog moet worden verworpen. In vaste rechtspraak van de Raad, onder meer volgend uit zijn uitspraak van 13 november 1997 (LJN: ZB7287), ligt besloten dat een formeel gebrek dat aanleiding heeft gegeven tot vernietiging van de bestreden beslissing zich naar zijn aard leent voor herstel door het nemen van een nieuwe, wel zorgvuldig voorbereide beslissing met betrekking tot hetzelfde onderwerp, welke nieuwe beslissing inhoudelijk gelijk kan zijn aan de voorgaande gebrekkig tot stand gekomen beslissing. Bij de aangevallen uitspraak is de rechtbank derhalve terecht tot inhoudelijke toetsing van het bestreden besluit overgegaan.
Evenals in de aangevallen uitspraak is overwogen, is de Raad van oordeel dat de conclusies van de (bezwaar-)verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand zijn gekomen en inhoudelijk concludent zijn en dat geen aanleiding bestaat deze conclusies voor onjuist te houden. Daarbij overweegt de Raad dat door de verzekeringsarts informatie van de huisarts is opgevraagd en meegewogen, dat de informatie van de psychiater - ingebracht met de rapportages van 2 oktober 2002, 10 oktober 2002 en 13 februari 2004 - door de bezwaarverzekeringsarts in de beoordeling is betrokken en dat in die informatie geen medisch objectiveerbare argumenten zijn gevonden om van de vastgestelde belastbaarheid af te wijken.
Ten aanzien van de met de beoordeling van de medische grondslag sterk verweven vraag of de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn, stelt de Raad vast dat het (vóór 1 juli 2005 genomen) bestreden besluit eerst in hoger beroep van een voldoende inzichtelijke en toetsbare motivering is voorzien als bedoeld in ‘s Raads uitspraken van
9 november 2004 (LJN: AR4716 e.a.) en 12 oktober 2006 (LJN: AY9971 e.a.). De Raad constateert op basis van de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 16 augustus 2007 dat de belasting in de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
Het voorgaande leidt ertoe dat het bestreden besluit alsmede de aangevallen uitspraak, waarbij het tegen bedoeld besluit ingestelde beroep ongegrond is verklaard, voor vernietiging in aanmerking komen. Gezien het vorenstaande ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 966,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag groot € 966,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 140,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J. Verrips als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2007.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J. Verrips.
MR