Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB6350

Datum uitspraak2007-10-19
Datum gepubliceerd2007-10-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 06/1829
Statusgepubliceerd


Indicatie

Artikel 29b, eerste lid, van de Ziektewet is van toepassing indien er sprake is van een nieuwe functie in een nieuwe dienstbetrekking (na ontslag) bij dezelfde werkgever. Het door verweerder opgestelde beleid terzake, zoals neergelegd in Lisv-mededeling M 99.027 van 9 april 1999 blijft buiten toepassing. Geen integrale kostenveroordeling op grond van artikel 2, derde lid, Besluit proceskosten bestuursrecht; geen bijzondere omstandigheden.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector bestuursrecht zaaknummer: SBR 06/1829 uitspraak van de enkelvoudige kamer d.d. 19 oktober 2007 inzake de Stichting voor Fundamenteel Onderzoek der Materie, gevestigd te Utrecht, eiseres, tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder. Inleiding 1.1 Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 14 maart 2006 (het bestreden besluit), waarbij verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 17 mei 2005 ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder aan [K], voormalig werkneemster bij eiseres (hierna: de werkneemster), een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) geweigerd, omdat zij op de dag voordat haar dienstbetrekking bij eiseres inging niet kon worden aangemerkt als arbeidsgehandicapte in de zin van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (de Wet REA). 1.2 Het beroep is behandeld ter zitting van 10 september 2007, waar namens eiseres is verschenen R.A. Koornstra, werkzaam bij eiseres, en mr. J.E. Hoetink, advocaat te Utrecht. Namens verweerder is - na daartoe ambtshalve te zijn opgeroepen - verschenen A.H.G. Boelen, werkzaam bij het Uwv. Overwegingen 2.1 In dit beroep dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verweerder de werkneemster terecht een uitkering op grond van de ZW heeft geweigerd, op de grond dat zij niet onmiddellijk voorafgaand aan haar dienstbetrekking bij eiseres arbeidsgehandicapte was in de zin van de Wet REA. Eiseres is belanghebbende bij dit besluit omdat er een loondoorbetalingsverplichting op eiseres rust indien de werkneemster geen aanspraak kan maken op een ZW-uitkering. 2.2 De rechtbank gaat op basis van de dossierstukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, uit van de volgende feiten. De werkneemster is op 1 februari 1999 in dienst getreden bij eiseres in de functie van secretaresse. Vanaf 1 januari 2002 was zij werkzaam in de functie van medewerkster arbeidsvoorwaarden, voor 38 uur per week. Als gevolg van ziekte heeft de werkneemster deze functie nooit volledig kunnen uitoefenen. Met ingang van 31 juli 2003 ontvangt de werkneemster een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Hiermee staat vast dat de werkneemster met ingang van 31 juli 2003 van rechtswege arbeidsgehandicapte is in de zin van de Wet REA. Eiseres heeft de Raad van bestuur van het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) verzocht om toestemming om de arbeidsverhouding met de werkneemster op te zeggen. Het CWI heeft deze toestemming bij besluit van 11 augustus 2004 verleend. Eiseres heeft de arbeidsovereenkomst met de werkneemster vervolgens op 17 augustus 2004 per 1 september 2004 beëindigd. Eiseres heeft de werkneemster met ingang van 1 september 2004 aangenomen in de functie van medewerkster P-beheer voor 22,8 uur per week. Op 29 maart 2005 heeft de werkneemster zich ziek gemeld. Op 10 mei 2005 heeft eiseres ten behoeve van de werkneemster verzocht om een uitkering op grond van de ZW. 2.3 Tussen partijen is niet in geschil dat er per 1 september 2004 sprake is van een nieuwe functie in een nieuw dienstverband bij dezelfde werkgever. 2.4 Artikel 29b, eerste lid, van de ZW, zoals dit artikel luidde ten tijde van de aanvang van ziekte, bepaalt - voor zover hier van belang - dat de werknemer die onmiddellijk voorafgaand aan zijn dienstbetrekking arbeidsgehandicapte is in de zin van de Wet REA vanaf de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken recht heeft op ziekengeld over perioden van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte die aangevangen zijn in de vijf jaren na aanvang van de dienstbetrekking. In Lisv-medeling M 99.027 van 9 april 1999 is aangegeven dat artikel 29b ZW alleen kan worden toegepast op dienstverbanden bij een nieuwe werkgever en niet op gewijzigde dienstverbanden bij een bestaande werkgever. 2.5 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de werkneemster niet voorafgaand aan de dienstbetrekking bij eiseres arbeidsgehandicapte was in de zin van de Wet REA. Verweerder heeft overwogen dat er per 1 september 2004 geen sprake was van een nieuwe dienstbetrekking in de zin van artikel 29b van de ZW en heeft daartoe verwezen naar zijn beleid zoals neergelegd in Lisv-medeling M 99.027 van 9 april 1999, zoals gewijzigd bij mededeling M 99.106 van 22 november 1999. Daarbij heeft verweerder onder meer overwogen dat het begrip dienstbetrekking in de zin van artikel 29b, eerste lid, van de ZW zo dient te worden uitgelegd dat het daarbij moet gaan om een dienstbetrekking bij een nieuwe werkgever en niet om een nieuwe functie bij een bestaande werkgever. In dit geval is volgens verweerder sprake van één voortgezette dienstbetrekking, ook al veranderen werkzaamheden, omvang en beloning. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft verweerder voorts verwezen naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 2 december 2003 (www.rechtspraak.nl, LJN:AO3300). 2.6 De rechtbank volgt verweerder niet in deze uitleg van het begrip 'dienstbetrekking' zoals bedoeld in artikel 29b, eerste lid, van de ZW. Anders dan in de door verweerder aangehaalde uitspraak is in de onderhavige situatie niet slechts sprake van een nieuwe functie bij dezelfde werkgever, maar ook van een nieuwe dienstbetrekking. Eiseres heeft de vorige dienstbetrekking immers met toestemming van het CWI beëindigd. Aan de werkneemster zijn ter afronding van deze dienstbetrekking in de maand september 2004 ook de door haar opgebouwde vakantietoeslag en eindejaarsuitkering uitbetaald. Aan de op 1 september 2004 aangevangen dienstbetrekking ligt een nieuwe arbeidsovereenkomst ten grondslag. De tekst van artikel 29b, eerste lid, van de ZW sluit niet uit dat onder deze omstandigheden recht op ziekengeld bestaat. 2.7 De rechtbank overweegt voorts dat voor de vraag of artikel 29b, eerste lid, van de ZW in de onderhavige situatie van toepassing is, het door verweerder opgestelde beleid niet doorslaggevend is. Het betreft in zoverre immers beleid omtrent de uitleg van wettelijke voorschriften. De rechter is voor de uitleg van artikel 29b van de ZW niet gebonden aan de interpretatie die verweerder in het betreffende beleid heeft neergelegd. 2.8 Ten aanzien van de vraag of artikel 29b van de ZW in dit geval van toepassing is, hecht de rechtbank waarde aan de bedoeling van de wetgever zoals deze blijkt uit de behandeling van het Wetsvoorstel Vaststelling van nieuwe regels met betrekking de (re)integratie van arbeidsgehandicapten op 21 april 1998 in de Eerste Kamer (Handelingen 1997-1998, nr. 25, 25478, Eerste Kamer, pag. 1433-1451). De heer Van de Zandschulp (PvdA) heeft tijdens deze behandeling het volgende opgemerkt: "(...) Toen kreeg ik als antwoord dat artikel 29b van de Ziektewet van toepassing is bij een nieuwe dienstbetrekking bij een nieuwe werkgever of een nieuwe dienstbetrekking bij de eigen werkgever. Als ik na een periode van ziekte een werknemer reïntegreer in een andere functie, kom ik dus in aanmerking voor toepassing van artikel 29b van de Ziektewet. Ik heb die vraag niet gesteld voor de overname van het PEMBA-risico, het amendement-Schimmel, maar ik ga ervan uit dat daarvoor dezelfde interpretatie geldt. Ingeval van reïntegratie in het eerste ziektejaar bij de eigen werkgever in een andere functie kom ik dan tot een behoorlijke optelsom. De staatssecretaris begrijpt waarop mijn angst voor massaal oneigenlijk gebruik gebaseerd is." (zie pag. 1438) Staatssecretaris De Grave heeft hierop geantwoord: "Over de toekenning van instrumenten hebben wij al uitvoerig van gedachten gewisseld. Het gaat nu om de formulering van de wet. Artikel 29b en de no-riskpolis zijn niet van toepassing bij herplaatsing in de oude functie. Het moet gaan om een nieuwe functie. Op de vraag hoe het gaat bij een nieuwe dienstbetrekking bij dezelfde werkgever zal ik in tweede termijn terugkomen." (zie pag. 1438) "Ik kom bij de nadere vragen van de heer Van de Zandschulp over de poortwachtersfunctie zoals hij dat formuleerde. Naar zijn mening was die poortwachtersfunctie geheel vacant. Wij moeten die snel via reïntegratie bezetten. Hij heeft nog eens nadrukkelijk gevraagd hoe het zit met herplaatsing bij de eigen werkgever. Ik heb inmiddels begrepen dat het misverstand kan zijn ontstaan door het begrip "nieuw". Het gaat er bij artikel 29b ZW om dat er voorafgaand aan het dienstverband een arbeidshandicap moet zijn. Bij functiewisseling blijft het dienstverband gewoon in stand. Artikel 29b kan in die situatie niet van toepassing zijn. Als wij het hebben over een nieuwe functie bij de oude werkgever waarvoor artikel 29b ZW wél kan worden toegepast, is dat alleen nadat er ontslag is geweest via de directeur van de Arbvo of het kantongerecht. Er moet dus echt sprake zijn geweest van beëindiging van de arbeidsovereenkomst met daarna een nieuwe functie. Het onderscheid dat de heer Van de Zandschulp maakt, is terecht. Ik hoop dat deze nadere verduidelijking zijn vrees op dat punt heeft weggenomen."(zie pag. 1449). 2.9 Uit de hiervoor aangehaalde wetsgeschiedenis blijkt dat indien sprake is van een nieuwe functie in een nieuwe dienstbetrekking (na ontslag) bij dezelfde werkgever, zoals in het onderhavige geval aan de orde, artikel 29b, eerste lid, van de ZW wel van toepassing is. Het door verweerder opgestelde beleid terzake, zoals neergelegd in de eerdergenoemde Lisv-mededelingen, moet dan ook buiten toepassing blijven. Verweerder heeft de weigering van de ZW-uitkering ten onrechte gebaseerd op het standpunt dat de op 1 september 2004 aangevangen dienstbetrekking bij de oude werkgever geen nieuwe dienstbetrekking is in de zin van artikel 29b, eerste lid, van de ZW. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het beroep gegrond en komt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 29b, eerste lid, van de ZW voor vernietiging in aanmerking. 2.10 De rechtbank ziet aanleiding om verweerder op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de kosten die eiseres in het kader van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) begroot op € 644,- als kosten van verleende rechtsbijstand. Daarbij wordt 1 punt toegekend voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met wegingsfactor 1 en een waarde per punt van € 322,-. 2.11 De door eiseres gevorderde integrale kostenveroordeling komt niet voor toewijzing in aanmerking. De rechtbank overweegt daartoe dat in de bijlage bij het Bpb een limitatieve opsomming is gegeven van proceshandelingen waarvoor een forfaitaire vergoeding kan worden toegewezen. Voorts is in artikel 2, derde lid, van het Bpb neergelegd dat alleen in bijzondere omstandigheden kan worden afgeweken van het bepaalde in het eerste lid van artikel 2 van het Bpb. In de Nota van toelichting bij het Bpb (Stb. 1993, 763) staat vermeld dat in uitzonderlijke gevallen strikte toepassing van de regeling onrechtvaardig kan uitpakken en dat de rechter in bijzondere omstandigheden de volgens het Bpb berekende vergoeding kan verhogen of verlagen. Benadrukt wordt dat het werkelijk moet gaan om uitzonderingen. Als voorbeeld wordt genoemd een geval waarin de burger door gebrekkige informatieverstrekking door de overheid op uitzonderlijk hoge kosten voor het verzamelen van het benodigde feitenmateriaal is gejaagd. De rechtbank acht in dit verband voorts van belang dat de kostenveroordeling niet bedoeld is als volledige schadevergoeding, maar slechts als tegemoetkoming in de kosten. De rechtbank is van oordeel dat er geen bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die moeten leiden tot afwijking van de limitatieve en forfaitaire tarieven. Het voert te ver om in het feit dat verweerder heeft volhard in een, naar de rechtbank nu heeft overwogen, onjuiste interpretatie van artikel 29b, eerste lid, van de ZW, reeds een uitzonderlijk geval te zien. Voor zover eiseres heeft beoogd om de proceskosten op grond van artikel 8:73, eerste lid, van de Awb, vergoed te krijgen, overweegt de rechtbank dat dit artikel niet bedoeld is om proceskosten die de vergoeding op grond van artikel 8:75 van de Awb te boven gaan, alsnog te vergoeden. Volgens vaste jurisprudentie, zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 7 juli 2004, (www.rechtspraak.nl, LJN: AQ5516) is er, gelet op het exclusieve karakter van de regeling van artikel 8:75 van de Awb, in dit verband geen rol weggelegd voor artikel 8:73 van de Awb. Ten aanzien van het verzoek van eiseres om vergoeding van de proceskosten in bezwaar, overweegt de rechtbank dat verweerder hierop in een nieuw te nemen besluit op bezwaar zal moeten beslissen. 2.12 Ten slotte wijst de rechtbank partijen er op dat - zoals onder meer door de CRvB in de uitspraak van 21 januari 1997 (www.rechtspraak.nl, LJN: ZB6673) is overwogen - de termijn die de rechtbank hierna in de beslissing stelt voor het nemen van de nieuwe beslissing op bezwaar, gelet op het bepaalde in artikel 19 van de Beroepswet, eerst begint te lopen nadat de termijn voor het instellen van hoger beroep is verstreken of, indien hoger beroep is ingesteld, op het hoger beroep is beslist. Beslissing De rechtbank Utrecht, 3.1 verklaart het beroep gegrond, 3.2 vernietigt het bestreden besluit, 3.3 draagt verweerder op om binnen 6 weken nadat deze uitspraak rechtens onaantastbaar is geworden, een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiseres te nemen met inachtneming van deze uitspraak, 3.4 bepaalt dat het Uwv het door eiseres betaalde griffierecht van € 281,- aan haar vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. R.P. den Otter en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2007. De griffier: De rechter: mr. M.E.C. Bakker mr. R.P. den Otter Afschrift verzonden op: Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Let wel: Ook als u in deze uitspraak (gedeeltelijk) in het gelijk bent gesteld, kan het van belang zijn hoger beroep in te stellen voor zover de rechtbank gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en u daar niet in wilt berusten.