Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB6348

Datum uitspraak2007-10-24
Datum gepubliceerd2007-10-24
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers07/31 en 07/32
Statusgepubliceerd


Indicatie

"maatstaven voor de toekenning van schade ex art. 89 Sv; toepassing van art. 27 Sr.; gebruikelijke richtlijnen. "


Uitspraak

RECHTBANK BREDA parketnr. rk-nummer: 07/31 en 07/32 Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 89 wetboek van strafvordering Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 89 van het wetboek van strafvordering ingekomen ter griffie op 4 januari 2007, in de zaak: [verdachte], geboren op [datum] te Curacao, domicilie kiezende ten kantore van mr. Mooren, advocaat te 5081 AJ Hilvarenbeek, Diessenseweg 8b. 1. De procedure. De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken: • het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding ten laste van de Staat tot een bedrag €190,=, terzake van de schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis; • de kennisgeving sepot van 16 augustus 2007; • de stukken waaruit blijkt dat verzoeker op 31 juli 2006 in verzekering is gesteld en op 2 augustus 2006 in vrijheid is gesteld. • de processen-verbaal van het onderzoek door de raadkamer van 10 juli 2007 en 26 september 2007 waaruit blijkt dat de officier van justitie alsmede verzoeker is gehoord. 2. De beoordeling. De zaak is geëindigd zonder straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a wetboek van strafrecht. Gelet op vorenstaande en gelet op hetgeen tijdens het onderzoek ter zitting naar voren is gekomen, zijn er gronden van billijkheid om een vergoeding toe te kennen tot na te noemen bedrag, welk bedrag de rechtbank redelijk en billijk voorkomt. De rechtbank overweegt hieromtrent het navolgende. Verzoeker vordert vergoeding van de schade die is geleden tengevolge van de ondergane verzekering. Bij de berekening van de omvang van de schade, stelt verzoeker zich op het standpunt dat voor elke dag dat hij in verzekering heeft gezeten, een vergoeding dient te worden toegekend, ongeacht de duur van de verzekering op elke dag. De rechtbank begrijpt het standpunt van de raadsman van verzoeker zo dat het tijdstip van aanvang van de verzekering en het tijdstip van invrijheidstelling niet van belang is. Tevens begrijpt de rechtbank dat het volgens de raadsman redelijk en billijk is om bij de berekening van de schade alle tijd die op het politieburo wordt doorgebracht te betrekken, dus ook de tijd van verhoor, ongeacht of er daarbij sprake is van verzekering. Laatstgenoemde stelling verwerpt de rechtbank. De wet kent aan de gewezen verdachte slechts een vergoeding toe voor de tijd die in verzekering is doorgebracht. De redelijkheid en billijkheid speelt slechts een rol bij de bepaling van de omvang van de schade waarop de verdachte wettelijk gezien aanspraak kan maken. De wet bepaalt terzake van schade als gevolg van de tijd die in verzekering is doorgebracht, niet meer dan dat aan de gewezen verdachte een vergoeding kan worden toegekend voor deze schade. Er wordt geen andere aanwijzing gegeven om tot bepaling van de schade te komen dan de redelijkheid en billijkheid. Artikel 89 geeft de mogelijkheid van een (niet noodzakelijkerwijs volledige) vergoeding voor de geleden schade, hetzij materieel, hetzij immaterieel. (zie ook Hof Arnhem 03-05-2004, LJN AO8768). De wet dwingt daarbij echter niet tot een telling zoals in deze zaak door de raadsman wordt verdedigd. In het verleden zijn, teneinde voortdurende discussie omtrent de toe te kennen schadevergoeding te voorkomen en eenheid in toekenning te bewerkstelligen, landelijke afspraken gemaakt omtrent de hoogte van de schadevergoeding. Daarbij zijn forfaitaire vaste bedragen vastgesteld voor elke dag die in verzekering is doorgebracht, waarbij de redelijkheid en billijkheid, gebaseerd op de omstandigheden van het geval, steeds de mogelijkheid geven om andere bedragen toe te kennen. Bij de berekening van de duur is steeds aansluiting gezocht bij de wijze waarop in art 27 WvSr de aftrek van het voorarrest is geregeld. De eerste dag geldt mitsdien als een volle dag en de dag waarop het voorarrest is geëindigd, blijft buiten beschouwing. Daarbij heeft naar het oordeel van de rechtbank de vooronderstelling voorop gestaan dat op die wijze in het algemeen een redelijke tegemoetkoming voor geleden immateriële schade kon worden bepaald. Een benadering die in jurisprudentie navolging heeft gevonden. (zie o.a. Hof Den Haag 28-06-005, LJN AU2277) Deze benadering acht de rechtbank ook redelijk. Het uitgangspunt van zowel art 27 Sr als art 89 Sv, is om een redelijke compensatie te geven voor de tijd die in verzekering is doorgebracht. In zaken waarin art 27 Sr wordt toegepast vindt compensatie plaats in de vorm van aftrek van de tijd doorgebracht in verzekering op basis van een regeling die niet steeds er toe hoeft te leiden dat volledige compensatie plaats vindt. Niet valt in te zien waarom dat anders zou moeten zijn in geval van toepassing van art 89 Sv. Zou dat wel gebeuren, dan zou de tijd die in verzekering is doorgebracht in geval van vergoeding in geld anders worden gewaardeerd dan in geval van aftrek. Inherent aan deze berekening is dat er bij twee personen die op dezelfde dag in verzekering zijn gesteld en op dezelfde dag in vrijheid zijn gesteld, maar waar de tijdstippen aanzienlijk verschillen, een groot verschil kan bestaan tussen de toegekende vergoeding en de werkelijk in verzekering door gebrachte tijd. De rechtbank acht dat acceptabel. Ook het volledig tellen van alle dagen leidt tot dergelijke verschillen. In die benadering zou immers iemand die op 1 september ’s-nacht om 1 uur in verzekering wordt gesteld en op 2 september om 18.00 uur wordt vrijgelaten, een zelfde vergoeding krijgen als iemand die op 1 september om 18 uur in verzekering is gesteld en de volgende dag om 18 uur in vrijheid wordt gesteld. Alleen een concreet tellen van de in verzekering doorgebrachte uren, kan er toe leiden dat dergelijke verschillen zich niet meer voordoen en dat zo nauwkeurig mogelijk de werkelijk geleden schade wordt vergoed. In deze zaak berekent de rechtbank de werkelijk in verzekering doorgebrachte tijd op 40 uur. Verzoeker is in verzekering gesteld op 31 juli om 18.30 en in vrijheid gesteld op 2 augustus om 10.28 uur. Dat betekent dat verzoeker op basis van een berekening gebaseerd op art 27 Sr, 8 uur te veel krijgt en in geval van een vergoeding op basis van het door de raadsman voorgestane dagen tellen, 32 uur te veel zou krijgen. De rechtbank heeft heden in 6 andere zaken uitspraak gedaan waarin verzoeken als de onderhavige aan de orde waren. In alle gevallen leverde een berekening op basis van de werkelijke uren op dat de vergoeding op basis van het op art 27 Sr gebaseerde systeem een meer redelijke uitkomst aangaf dan een vergoeding op basis van alle dagen. Gelet op het hiervoor weergegeven wettelijk uitgangspunt en de tot op heden gehanteerde normen, alsmede de concrete situatie in dit geval, ziet de rechtbank geen aanleiding een andere vergoeding toe te kennen dan op basis van de tot op heden gehanteerde uitgangspunten. Verzoeker heeft en vergoeding gevraagd voor 3 dagen. Op grond van vorenstaande kent de rechtbank een vergoeding toe voor 2 dagen. 3. De beslissing. De rechtbank wijst het verzoek tot toekenning van vergoeding tot een bedrag van € 730,= toe, waaronder € 540,= als vergoeding voor het indienen van het onderhavige verzoekschrift. De rechtbank bepaalt dat voormeld bedrag zal worden overgemaakt op rekeningnummer 1554.91.326 t.n.v. mr. Mooren, o.v.v. [verdachte]/OM. De rechtbank wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding voor het overige af. Deze beslissing is op 24 oktober 2007 gegeven door mr. Kooijman, rechter, in tegenwoordigheid van Van Riel, griffier.