
Jurisprudentie
BB6341
Datum uitspraak2007-10-24
Datum gepubliceerd2007-10-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200700788/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200700788/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 26 juni 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van De Ronde Venen (hierna: het college) appellant onder oplegging van een dwangsom van € 1.000 per week met een maximum van € 5.000 gelast de deur grenzend aan de dakkapel op zijn woning aan de [locatie] te [plaats] (hierna: de dakkapel) te verwijderen en verwijderd te houden en de dakkapel terug te brengen tot de toegestane afmetingen.
Uitspraak
200700788/1.
Datum uitspraak: 24 oktober 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in de zaken nos. SBR 06/3714 en 06/3715 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 4 december 2006 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van De Ronde Venen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 juni 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van De Ronde Venen (hierna: het college) appellant onder oplegging van een dwangsom van € 1.000 per week met een maximum van € 5.000 gelast de deur grenzend aan de dakkapel op zijn woning aan de [locatie] te [plaats] (hierna: de dakkapel) te verwijderen en verwijderd te houden en de dakkapel terug te brengen tot de toegestane afmetingen.
Bij besluit van 20 september 2006 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 december 2006, verzonden op 20 december 2006, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht (hierna: de voorzieningenrechter) het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 januari 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 26 februari 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 20 maart 2007 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 september 2007, waar appellant in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.J.M. Verhaar, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. De Afdeling heeft het college ter zitting verzocht om een nader stuk.
De Afdeling heeft het onderzoek ter zitting geschorst. Na de zitting is het stuk van het college ontvangen en aan appellant toegezonden. Naar aanleiding daarvan is een reactie van appellant ontvangen. Partijen hebben toestemming gegeven voortzetting van de behandeling van de zaak ter zitting achterwege te laten.
De Afdeling heeft het onderzoek vervolgens gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ter zitting bij de Afdeling is door de vertegenwoordiger van het college het in het procesverbaal van de zitting bij de rechtbank weergegeven standpunt bevestigd, dat het college niet langer zal handhaven indien appellant de deur heeft verwijderd. De Afdeling gaat er gelet hierop vanuit dat het geschil in hoger beroep is beperkt tot het gedeelte van de lastgeving dat op de deur betrekking heeft.
2.2. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet, is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).
Ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet is in afwijking van artikel 40, eerste lid, geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis, waarbij tevens voorschriften kunnen worden gegeven omtrent het gebruik van het bouwwerk of de standplaats. Deze algemene maatregel van bestuur is het Besluit bouwvergunningvrije en lichtbouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: Bblb).
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder d, van het Bblb is geen bouwvergunning vereist voor het bouwen van een dakkapel op een bestaand gebouw, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:
1. …
2. …
3. …
4. …
5. hoogte, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, minder dan 1,5m,
6. onderzijde meer dan 0,5 m en minder dan 1 m boven de dakvoet,
7. …
8. zijkanten meer dan 0,5 m van de zijkanten van het dakvlak, en
9. …
2.3. Appellant heeft de bestaande dakkapel aan de achterzijde van zijn woning rond april 2002 uitgebreid met een deur. De dakkapel met deur is 4.95 meter breed en 2.60 meter hoog. De dakkapel is aan één zijde gekoppeld aan het buurpand. De andere zijde van de dakkapel bevindt zich op een afstand van circa 50 centimeter van de zijkant van het dakvlak. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat gelet op de omvang van de dakkapel met deur voor het realiseren daarvan een bouwvergunning is vereist. Vast staat dat het aanbrengen van de deur heeft plaatsgevonden zonder een daartoe verleende bouwvergunning.
2.4. De conclusie is dat is gehandeld in strijd met artikel 40, eerste lid, van de Woningwet, zodat het college terzake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.5. De voorzieningenrechter heeft terecht geoordeeld dat gelet op het negatieve welstandsoordeel van de welstandscommissie dat de dakkapel met deur niet voldoet aan de vereisten van de welstandsnota, legalisering van de dakkapel in zijn huidige vorm niet mogelijk is. Dat, zoals appellant betoogt, de buren er geen last van hebben en het bouwwerk ook in overleg met de buren is uitgevoerd, maakt dat niet anders. Bij de beoordeling of de dakkapel met deur voldoet aan redelijke eisen van welstand, staat ter beoordeling of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of standplaats, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan zich verdragen met redelijke eisen van welstand. Anders dan appellant stelt staat daarbij niet ter beoordeling of het bouwwerk prettig en veilig kan worden bewoond.
2.5.1. Voorts heeft appellant tevergeefs een beroep op het gelijkheidsbeginsel gedaan. De door appellant genoemde gevallen aan de Zwaan en Aalscholver kunnen niet op één lijn worden gesteld met zijn situatie. In het geval aan de Zwaan 6 gaat het om een uitbouw van een slaapkamer en de gevallen aan de Aalscholver betreffen twee-onder-éénkapwoningen waarbij een gedeelte van de garages is dichtgebouwd en de dakkapellen zijn verlengd. Naar het geval aan de Rietveld waar appellant op heeft gewezen zal, zo is ter zitting door de vertegenwoordiger van het college toegezegd, nader onderzoek worden gedaan en indien dat geval op één lijn is te stellen met de situatie van appellant zal ook daartegen handhavend worden opgetreden.
2.6. Appellant heeft betoogd dat de deur in de dakkapel noodzakelijk is als nooduitgang bij brand, omdat hij in verband met rugklachten vaak het bed moet houden in de slaapkamer op de eerste verdieping. De voorzieningenrechter heeft terecht geoordeeld dat dit niet als een bijzondere omstandigheid kan worden aangemerkt. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat op verzoek van appellant de brandweer de situatie ter plaatse heeft beoordeeld en dat blijkens een toen opgemaakt inspectierapport van 10 mei 2006 daarbij is geconstateerd dat de woning van appellant - ook zonder deur naast de dakkapel - voldoet aan de brandveiligheidseisen zoals die op dat moment golden en dat het aanbrengen van een vluchtdeur niet noodzakelijk is. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting bij de Afdeling heeft de brandweer op 26 september 2007 een aanvullend onderzoek in de woning uitgevoerd. Uit het hiervan opgemaakte inspectierapport is gebleken dat - anders dan appellant heeft gesteld - met het aanbrengen van de deur in de dakkapel niet een vluchtroute ontstaat die voldoet aan het nieuwbouwniveau, zoals die wordt geëist in het Bouwbesluit. Uit de door appellant in dit verband wederom in het geding gebrachte verklaring van huisarts J.A. Bleeker van 28 juli 2006 kan niet worden afgeleid dat de aanwezigheid van de deur in de dakkapel medisch noodzakelijk is.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Ouwehand
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2007
224