Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB6334

Datum uitspraak2007-10-24
Datum gepubliceerd2007-10-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701558/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 15 september 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zelhem, thans Bronckhorst, (hierna: het college) appellant gelast binnen zes maanden na dagtekening van dit besluit het gebruik als hoofdwoonverblijf van de vakantiewoning aan de [locatie] te [plaats] (hierna: de vakantiewoning) te staken, onder oplegging van een dwangsom van € 1.500,00 per week dat aan de aanschrijving niet is voldaan, met een maximum van € 30.000,00.


Uitspraak

200701558/1. Datum uitspraak: 24 oktober 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellanten], tegen de uitspraak in zaak nos. 06/2244 EN 06/2641 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen van 22 januari 2007 in het geding tussen: appellanten en het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst. 1.    Procesverloop Bij besluit van 15 september 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zelhem, thans Bronckhorst, (hierna: het college) appellant gelast binnen zes maanden na dagtekening van dit besluit het gebruik als hoofdwoonverblijf van de vakantiewoning aan de [locatie] te [plaats] (hierna: de vakantiewoning) te staken, onder oplegging van een dwangsom van € 1.500,00 per week dat aan de aanschrijving niet is voldaan, met een maximum van € 30.000,00. Bij besluit van 25 augustus 2006 heeft het college het door appellanten daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 22 januari 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 1 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op 2 maart 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 6 april 2007. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 22 mei 2007 heeft het college van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 oktober 2007, waar [appellant a] in persoon en bijgestaan door mr. H.J. Luisingh, en het college, vertegenwoordigd door mr. B. Nikkels en mr. A.J. IJsseldijk, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    De vakantiewoning staat in bungalowpark "Het Zonnetje/Vossenveen". 2.1.1.    Op het perceel waarop de vakantiewoning staat rust ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Herziening 2-1988 Gemeente Zelhem" de bestemming "Kampeercentrum C".    Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de voorschriften van dit bestemmingsplan zijn de als zodanig aangewezen gronden alsmede de volgens dit artikel mogelijke bouwwerken bestemd voor verblijfsrecreatie met gebruikmaking van, voor zover thans van belang, vakantiewoningen.    Ingevolge artikel 49, eerste lid, van de planvoorschriften is het verboden grond of opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het bestemmingsplan aan de grond gegeven bestemming.    Ingevolge artikel 1, onder am, van de planvoorschriften wordt onder verblijfsrecreatie verstaan recreatief buiten verblijven, waarbij overnacht wordt in een kampeermiddel, dan wel bouwwerken die ter beschikking zijn gesteld voor het houden van recreatief nachtverblijf, niet zijnde een hotel of een woning, anders dan een zomer/vakantiehuis.     Ingevolge artikel 1, onder y, van de planvoorschriften wordt onder een zomerhuis verstaan een permanent ter plaatse aanwezig recratiewoonverblijf, waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben, voor zover dit zomerhuis deel uitmaakt van het complex zomerhuizen dat wordt beheerd door een recreatiebedrijf.    Ingevolge artikel 1, onder ar, van de planvoorschriften wordt onder hoofdwoonverblijf verstaan het adres waarop een persoon in de gemeentelijke registers als inwoner staat ingeschreven. 2.1.2.    De Afdeling stelt vast dat de in deze voorschriften genoemde begrippen "vakantiewoning" en "zomerhuis" dezelfde betekenis hebben. Dit geldt eveneens voor de begrippen "hoofdverblijf" en "hoofdwoonverblijf".    Uit de bestemmingsplanvoorschriften in onderlinge samenhang gelezen, is af te leiden dat een vakantiewoning slechts voor recreatieve doeleinden mag worden gebruikt en dat daarin geen hoofdverblijf mag worden gehouden. 2.2.    Appellanten betogen dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij de vakantiewoning als hoofdverblijf gebruiken. 2.3.    Het college heeft zich bij het besluit van 25 augustus 2006, houdende handhaving van de last onder dwangsom, gebaseerd op rapporten van ter plaatse op zijn verzoek door onderzoeksbureau Mandaat B.V. uitgevoerde controles gedurende de periode van 22 mei 2003 tot en met 9 november 2004. Uit deze rapporten blijkt dat appellanten met grote regelmaat in de vakantiewoning verblijven, ook gedurende de herfst en de winter, dat hun auto dan bij de vakantiewoning is geparkeerd en dat deze woning volledig is ingericht. Tevens heeft het college zich gebaseerd op een verklaring van de belastingdienst van 5 augustus 2004 met betrekking tot de aangifte inkomstenbelasting van [appellant a] over het jaar 2003 waarin de vakantiewoning als hoofdverblijf is vermeld. Voorts heeft het college vastgesteld dat in de vakantiewoning een vaste telefoonaansluiting aanwezig is die op naam van [appellant a] staat. Het college heeft zich gelet op deze gegevens, in onderling verband beoordeeld, op het standpunt gesteld dat aannemelijk is dat appellanten de vakantiewoning als hoofdverblijf gebruiken. 2.3.1.    De door het college gebruikte bevindingen kunnen een vermoeden opleveren dat appellanten de vakantiewoning als hoofdverblijf gebruiken. Appellanten kunnen dit vermoeden ontzenuwen, maar hebben zich er toe beperkt de juistheid van de door het college gebruikte bevindingen te bestrijden en aan te voeren dat het college zich bij het opleggen van de last onder dwangsom niet op deze bevindingen mocht baseren. Voorts hebben appellanten als tegenbewijs alleen foto's van de vakantiewoning overgelegd en hebben zij het college uitgenodigd de vakantiewoning te bezichtigen. De Afdeling is van oordeel dat de bestrijding van de juistheid van de bevindingen ontoereikend is. Alles bijeen genomen hebben appellanten in onvoldoende mate het vermoeden als hiervoor bedoeld ontzenuwd en hebben zij niet aannemelijk gemaakt dat het college niet mocht aannemen dat zij de vakantiewoning als hoofdverblijf gebruikten. Dat appellanten zich op 13 oktober 2003, derhalve nadat de last onder dwangsom was opgelegd, als inwoner hebben laten inschrijven in de gemeente Oude IJsselstreek op het adres [locatie] te [plaats], gemeente Oude IJsselstreek, waar de ouders van [appellant b] wonen, doet hieraan niet af, nu daarmee niet aannemelijk is gemaakt dat zij hun hoofdverblijf niet in de vakantiewoning hebben. Bovendien hebben appellanten onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij daar over zelfstandige woonruimte beschikken. Daarbij is in aanmerking te nemen dat zij geen huur en geen gemeentelijke belastingen betalen en dat de vaste telefoonaansluiting op naam van de ouders van [appellant b] staat. 2.3.2.    Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat appellanten hebben gehandeld in strijd was met het bestemmingsplan, zodat het college bevoegd was een last onder dwangsom op te leggen. De voorzieningenrechter is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen. 2.4.    Het betoog van appellanten dat het college zich schuldig heeft gemaakt aan willekeur door hen wel en andere bewoners van vakantiewoningen waarvan eveneens het vermoeden bestaat dat zij deze woningen als hoofdverblijf gebruiken niet een last onder dwangsom op te leggen, slaagt niet. De voorzieningenrechter is terecht tot het oordeel gekomen dat het college eerst in de in zijn visie duidelijke gevallen een last onder dwangsom mocht opleggen en in de andere gevallen later. Ter zitting heeft het college bovendien verklaard dat in alle gevallen waarin sprake zal blijken te zijn van het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van vakantiewoningen als hoofdverblijf, tot handhaving zal worden overgegaan.    Voor zover appellanten hebben gewezen op het ter zake door het college ontwikkelde beleid kan dit niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, reeds omdat dit beleid eerst op 15 mei 2007, derhalve na de beslissing op bezwaar van 25 augustus 2006, is vastgesteld. Bij het nemen van dit besluit kon het college dit beleid derhalve niet betrekken. 2.4.1.    Gelet hierop heeft de voorzieningenrechter terecht geoordeeld dat van omstandigheden waaronder het college had behoren af te zien van het aan appellanten opleggen van een last onder dwangsom niet is gebleken, zodat het college in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot handhaving gebruik heeft kunnen maken. 2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat. w.g. Bartel    w.g. Groenendijk Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2007 164.