Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB6328

Datum uitspraak2007-10-24
Datum gepubliceerd2007-10-24
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200700863/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 17 februari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland (hierna: het college) bouwvergunning verleend aan [vergunninghoudster] gevestigd te [plaats] (hierna: het bouwbedrijf) voor de bouw van een restaurant op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend sectie […] nr. […] (hierna: het perceel).


Uitspraak

200700863/1. Datum uitspraak: 24 oktober 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellanten], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in de zaken nos. AWB 06/1309 en 06/1308 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Middelburg van 18 december 2006 in het geding tussen: appellanten en het college van burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland. 1.    Procesverloop Bij besluit van 17 februari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland (hierna: het college) bouwvergunning verleend aan [vergunninghoudster] gevestigd te [plaats] (hierna: het bouwbedrijf) voor de bouw van een restaurant op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend sectie […] nr. […] (hierna: het perceel). Bij besluiten van 7 juli 2006 heeft het college de door appellanten daartegen gemaakte bezwaren gegrond verklaard en medegedeeld dat een vrijstellingsprocedure wordt opgestart voor het alsnog verlenen van een bouwvergunning met gewijzigde tekeningen. Bij besluit van 10 oktober 2006 heeft het college de bouwvergunning van 17 februari 2006 ingetrokken (lees: herroepen). Bij besluit van 11 oktober 2006 heeft het college alsnog vrijstelling verleend van het bestemmingsplan 'Kern Scharendijke', vrijstelling verleend van de Bouwverordening en aan het bouwbedrijf vergunning verleend voor de bouw van een restaurant op het perceel. Bij uitspraak van 18 december 2006, verzonden op 20 december 2006, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Middelburg (hierna: de voorzieningenrechter) het door appellanten tegen de besluiten van 7 juli, 10 en 11 oktober 2006 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 29 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 30 januari 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 1 maart 2007 heeft het bouwbedrijf van antwoord gediend. Bij brief van 2 maart 2007 heeft het college van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 september 2007, waar appellanten bij monde van [twee van de appellanten] en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. R.J. Wesel en R.D. Lak, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Het bouwplan is gesitueerd op gronden die ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Kern Scharendijke' de bestemming 'horecabedrijven, Klasse B en C met bijbehorende erven' hebben en die bestemd zijn voor hotel, restaurant, café, cafetaria en pensionbedrijven.     Ingevolge artikel 7, tweede lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften mogen op deze gronden hoofdgebouwen ten dienste van deze doeleinden worden gebouwd, mits deze aaneengebouwd worden. 2.2.    Ingevolge artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen.     Ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3, van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro), voor zover hier van belang, komt voor de toepassing van artikel 19, derde lid, van de wet in aanmerking een uitbreiding van of een bijgebouw bij een ander gebouw in de bebouwde kom. 2.3.    Artikel 2.5.30 van de Bouwverordening Schouwen-Duiveland (hierna: de Bouwverordening) bepaalt, voor zover thans van belang: 1. Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. 3. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. 4. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste en derde lid: a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien. 2.4.    Het college heeft bij het besluit van 11 oktober 2006 alsnog besloten vrijstelling te verlenen met toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO, juncto artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3, van het Bro, omdat het bouwplan niet voldoet aan het voorschrift dat aaneengesloten wordt gebouwd. Het college meent van die bevoegdheid in redelijkheid gebruik te hebben kunnen maken. Alleen de eigenaar van het naburige perceel heeft het in zijn macht om de bebouwing te laten aansluiten, door net als het bouwbedrijf te bouwen tot de perceelsgrens, en dus de strijd met het bestemmingsplan op te heffen. Het college heeft voorts besloten om vrijstelling(en) te verlenen op grond van artikel 2.5.30, vierde lid, van de Bouwverordening. 2.5.    De besluiten van 7 juli 2006, 10 oktober 2006 en 11 oktober 2006 vormen tezamen het op het door appellanten gemaakte bezwaar genomen besluit. 2.6.    Appellanten betogen dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het college ingevolge artikel 2.5.30, vierde lid, van de Bouwverordening de bevoegdheid toekwam vrijstelling te verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dat artikel en dat hij in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Appellanten bestrijden dat er voldoende parkeerruimte is. Zij hebben daartoe aangevoerd dat de voorzieningenrechter ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten dat er maar één parkeerplaats bijkomt omdat twee plaatsen voor personeel van het restaurant worden gebruikt. Verder verdwijnen er, aldus appellanten, in het hoogseizoen plaatsen in de omgeving door het afsluiten van de Dorpsstaat en is het parkeerterrein op 150 meter regelmatig vol. Ten slotte berust het in de visie van appellanten op een misvatting dat veel bezoekers lopend of per fiets komen. 2.7.    Appellanten betogen dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het college ingevolge artikel 2.5.30, vierde lid, aanhef en onder b, van de Bouwverordening de bevoegdheid toekwam vrijstelling te verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dat artikel en dat hij in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Appellanten bestrijden dat er voldoende parkeerruimte is. Zij hebben daartoe aangevoerd dat de voorzieningenrechter ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten dat er maar één parkeerplaats bijkomt omdat twee plaatsen voor personeel van het restaurant worden gebruikt. Verder verdwijnen er, aldus appellanten, in het hoogseizoen plaatsen in de omgeving door het afsluiten van de Dorpsstaat en is het parkeerterrein op 150 meter regelmatig vol. Ten slotte berust het in de visie van appellanten op een misvatting dat veel bezoekers lopend of per fiets komen. 2.7.1.    Dit betoog faalt. Gelet op de normen uit het handboek 'Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom' is de parkeernorm voor het restaurant volgens het college veertien tot zeventien plaatsen. In het bouwplan is voorzien in realisatie van in ieder geval drie (vijf minus twee die komen te vervallen vanwege het bouwplan ) extra parkeerplaatsen bij het restaurant. De Afdeling acht aannemelijk dat gelet op het parkeerterrein dat op een afstand van circa 150 meter ligt en op de andere parkeergelegenheden in de omgeving er op andere wijze kan worden voorzien in de parkeerbehoefte. Weliswaar hebben appellanten foto's overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat het parkeerterrein vol is maar dit betreft een momentopname. Er zijn ook foto's overgelegd waaruit blijkt dat er in de omgeving parkeergelegenheden beschikbaar zijn. De Afdeling acht voorts aannemelijk dat in het hoogseizoen - wanneer veel toeristen Scharendijke bezoeken - een groot deel van hen te voet of op de fiets naar de horecagelegenheid in het Centrum komt. 2.8.    Appellanten betogen voorts tevergeefs dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college voor wat betreft het in het derde lid van artikel 2.5.30, derde lid, van de Bouwverordening bepaalde ten aanzien van het laden en lossen van goederen niet in redelijkheid tot verlening van vrijstelling heeft kunnen besluiten. De voorzieningenrechter heeft met juistheid overwogen dat het college in redelijkheid tot verlening van vrijstelling als bedoeld in artikel 2.5.30, vierde lid, van de Bouwverordening heeft kunnen besluiten. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat het college heeft verklaard dat de toezegging er is dat het laden en lossen met name in de ochtenduren zal plaatsvinden en dat het daarbij om kortstondige opstoppingen gaat. 2.9.    Appellanten betogen met succes dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college geen vrijstelling kon verlenen ten behoeve van de bouw van het restaurant met toepassing van artikel 19, derde lid, juncto artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3, van het Bro. Op grond van deze laatste bepaling kan vrijstelling worden verleend voor een uitbreiding van of een bijgebouw bij een ander gebouw in de bebouwde kom. De verleende vrijstelling heeft geen betrekking op een uitbreiding van of een bijgebouw bij een gebouw. Met de vrijstelling is beoogd vrijstelling te verlenen van het planvoorschrift dat aaneengesloten wordt gebouwd. Artikel 19, derde lid, juncto artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3, van het Bro kan hiervoor niet worden toegepast. 2.10.    Het hoger beroep van appellanten is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal, doende hetgeen de voorzieningenrechter had behoren te doen, het beroep van appellanten alsnog gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar vernietigen. 2.11.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het hoger beroep van appellanten gegrond; II.    vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Middelburg van 18 december 2006 in zaak no. AWB 06/1309 en 06/1308; III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep van appellanten gegrond; IV.    vernietigt de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland van 7 juli 2006, 10 oktober 2006 en 11 oktober 2006; V.    gelast dat de gemeente Schouwen-Duiveland aan appellanten het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 352,00 (zegge: driehonderdtweeenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat. w.g. Slump    w.g. Ouwehand Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2007 224