
Jurisprudentie
BB6326
Datum uitspraak2007-10-24
Datum gepubliceerd2007-10-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200702568/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200702568/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 21 februari 2007 heeft verweerder aan [vergunninghouder] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer voor het oprichten en in werking hebben van een agrarisch bedrijf met paarden en geiten gelegen aan de [locatie] te [plaats] gedeeltelijk verleend en gedeeltelijk geweigerd. Dit besluit is op 2 maart 2007 ter inzage gelegd.
Uitspraak
200702568/1.
Datum uitspraak: 24 oktober 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Bernheze,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 februari 2007 heeft verweerder aan [vergunninghouder] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer voor het oprichten en in werking hebben van een agrarisch bedrijf met paarden en geiten gelegen aan de [locatie] te [plaats] gedeeltelijk verleend en gedeeltelijk geweigerd. Dit besluit is op 2 maart 2007 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 10 april 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld.
Bij brief van 31 mei 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 oktober 2007, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. R.E. Wannink, advocaat te Den Bosch, en verweerder, vertegenwoordigd door J.F.C. van den Braak, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij het bestreden besluit is een vergunning verleend voor het houden van 10 volwassen paarden en 10 opfokpaarden en is de gevraagde vergunning geweigerd wat betreft het houden van 700 opfokgeiten.
2.2. Verweerder merkt in het verweerschrift op dat de inrichting met ingang van 6 december 2006 niet meer vergunningplichtig is, nu de inrichting vanaf die datum onder de werkingssfeer van het Besluit landbouw milieubeheer (hierna: het Besluit) valt.
2.2.1. Op 6 december 2006 is het Besluit in werking getreden.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit is dit besluit van toepassing op een paardenhouderij.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, van het Besluit, voor zover hier van belang, is dit besluit niet van toepassing op een inrichting waar landbouwhuisdieren worden gehouden:
a. die is gelegen op een afstand van minder dan 100 meter van een object categorie I of II, of
b. die is gelegen op een afstand van minder dan 50 meter van een object categorie III of IV of V.
2.2.2. Niet in geschil is dat de inrichting waarvoor een vergunning is verleend een paardenhouderij is. Binnen een straal van 100 meter vanaf de paardenstal ligt één stankgevoelig object, te weten de woning aan de [locatie a]. De afstand tussen de buitenzijde van deze woning en het dichtstbijzijnde emissiepunt van de paardenstal bedraagt 64 meter. Niet in geschil is dat deze woning als categorie III-object in de zin van het Besluit moet worden aangemerkt. Aan de minimaal vereiste afstanden uit artikel 4, tweede lid, van het Besluit wordt dan ook voldaan. Nu voorts niet is gebleken dat één van de andere uitzonderingsbepalingen van de artikelen 3 en 4 van het Besluit van toepassing zijn, moet worden geconcludeerd dat de inrichting, waarvoor vergunning is verleend, onder de werkingssfeer van het Besluit valt.
2.2.3. Gezien het voorgaande is met ingang van 6 december 2006 de vergunningplicht voor de inrichting vervallen. Door desalniettemin een vergunning te verlenen heeft verweerder gehandeld in strijd met artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer.
2.3. Het beroep is reeds hierom gegrond. Gelet hierop komt de Afdeling niet toe aan bespreking van de beroepsgronden. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking, voor zover verweerder de gevraagde vergunning heeft verleend. De Afdeling ziet aanleiding in de zaak te voorzien en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.4. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bernheze van 21 februari 2007, kenmerk PR 2006-00030, voor zover verweerder de gevraagde vergunning heeft verleend;
III. weigert de gevraagde vergunning wat betreft het houden van paarden;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover dit is vernietigd;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Bernheze tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Bernheze aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat de gemeente Bernheze aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Van der Zijpp
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2007
262-517.